Geen verlies uit onderneming in 2017 na staking onderneming in 2009
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 april 2024
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is met dagtekening 11 augustus 2020 een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd. Het bedrag van de aanslag is nihil. Het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag is afgewezen.
Naar Rechtbank Zeeland-West-Brabant begrijpt, stelt X in deze procedure dat hij in 2017 een (stakings)verlies uit onderneming heeft geleden.
Hof Den Haag is in een uitspraak van 10 juni 2016 (15/00294 t/m 15/00297, ECLI:NL:GHDHA:2016:1737) uitgegaan van staking van de onderneming van X in 2009 en heeft voor dat jaar op basis van een compromis een stakingswinst van € 100.000 in aanmerking genomen.
X stelt dat de staking van zijn onderneming ten onrechte in 2009 heeft plaatsgevonden. Voornoemde uitspraak staat echter onherroepelijk vast. De Inspecteur heeft daarom terecht het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat tussen partijen rechtens heeft te gelden dat X zijn onderneming in 2009 heeft gestaakt en dat in dat jaar de fiscale afrekening heeft plaatsgevonden. Voor het in aanmerking nemen van een verlies uit onderneming in 2017 bestaat dan geen aanleiding. Voor het overige heeft X geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die kunnen leiden tot een aanpassing van de aanslag in het voordeel van X.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen
belanghebbende uit plaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 maart 2023.
1.1. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 afgewezen.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter viermaal verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft hierop tweemaal beslist. Twee verzoeken heeft belanghebbende ingetrokken.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Belanghebbende is met bericht van verhindering niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1.6. Nadat de rechtbank het onderzoek heeft gesloten heeft belanghebbende diverse processtukken ingediend. De rechtbank heeft in deze stukken geen reden gezien om het onderzoek te heropenen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Ook beoordeelt zij of belanghebbende ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen. Ook is zij van oordeel dat de inspecteur belanghebbende in de bezwaarfase voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd (de navorderingsaanslag) uitgaande van een staking van zijn onderneming in 2009. Ter zake van de navorderingsaanslag heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan (de uitspraak). In de uitspraak staat onder meer dat partijen ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming hebben bereikt, inhoudende dat de navorderingsaanslag wordt gewijzigd in die zin dat de stakingswinst € 100.000 bedraagt. Het Gerechtshof heeft overeenkomstig het tussen partijen gesloten compromis uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingetrokken. Belanghebbende heeft zijn latere verzoek om herziening van deze uitspraak eveneens ingetrokken.
4.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 11 augustus 2020 een aanslag IB/PVV over het jaar 2017 opgelegd (de aanslag). Het bedrag van de aanslag is nihil.
4.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de eigen woning zonder dat dit gevolgen had voor het verzamelinkomen. Voor het overige heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep op 29 juni 2021 ongegrond verklaard. Belanghebbende is niet in hoger beroep gekomen tegen deze uitspraak.
4.3. Op 9 september 2022 heeft belanghebbende nogmaals een (vijfde) aangifte IB/PVV over het jaar 2017 ingediend. De inspecteur heeft die aangifte als bezwaarschrift in behandeling genomen. Op 11 november 2022 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
4.4. Op 14 februari 2023 maakt de inspecteur kenbaar voornemens te zijn om het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering af te wijzen. De brief vermeldt onder meer:
4.5. Op 19 februari 2023 stuurt belanghebbende een e-mail aan de inspecteur waarin hij aangeeft gebruik te willen maken van zijn inzage- en hoorrecht. Hij verzoekt om het bezwaar aan te houden in verband met een aantal recente verzoeken, waaronder een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule.
4.6. Op 28 februari 2023 nodigt de inspecteur belanghebbende uit voor een hoorgesprek op het belastingkantoor te Middelburg. De e-mail vermeldt voor zover relevant:
4.7. Op 28 februari 2023 reageert belanghebbende per e-mail op de uitnodiging voor het hoorgesprek. De e-mail vermeldt in de onderwerpregel:
De e-mail vermeldt verder:
4.8. Bij brief van 10 maart 2023 nodigt de inspecteur belanghebbende opnieuw uit voor een hoorgesprek.
4.9. Belanghebbende reageert op 15 maart 2023 per e-mail. De e-mail vermeldt onder meer:
4.10. De uitspraak op bezwaar vermeldt voor zover relevant het volgende:
Motivering
Vooraf
5. De inspecteur stelt dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het belanghebbende niet in een betere positie kan brengen. Hij kan een nihilaanslag niet verder verminderen, waardoor belanghebbende geen belang bij deze procedure heeft, aldus de inspecteur. Belanghebbende stelt dat de staking van zijn onderneming ten onrechte in 2009 heeft plaatsgevonden, terwijl de onderneming pas (feitelijk) is gestaakt in 2017 en daarbij, aldus de nadere aangifte van 9 september 2022, een boekverlies is opgetreden.
5.1. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht.
5.2. Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende dat hij in 2017 een (stakings)verlies uit onderneming heeft geleden. Voor dat geval kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat (zonder meer) geen sprake is van het ontbreken van (enig) procesbelang. Indien de berekening van de belastbare winst uit onderneming leidt tot een negatief bedrag, dan zou dit tot ten hoogste het verlies uit werk en woning worden aangemerkt als ondernemingsverlies. Het procesbelang ligt dan in de verliesverrekening, waarbij de rechtbank wijst op paragraaf 23 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Nu niet op voorhand gesteld kan worden dat belanghebbende geen belang heeft bij het beroep, acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.
Is het hoorrecht van belanghebbende geschonden?
6. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. De inspecteur stelt dat het door belanghebbende gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond is en hij daarom mocht afzien van het horen van belanghebbende. Desondanks heeft de inspecteur belanghebbende meermaals in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en van zijn inzagerecht gebruik te maken. Hij heeft belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, aldus nog altijd de inspecteur.
Belanghebbende stelt dat hij zich niet kon verenigen met de door de inspecteur voorgestelde data voor een hoorzitting, omdat de inspecteur prematuur een hoorzitting wilde plannen. Hij was in afwachting van beslissingen van andere bestuursorganen, die van belang waren voor de uitkomst van de bezwaarprocedure, aldus belanghebbende.
6.1. De rechtbank overweegt dat de inspecteur tweemaal data voor een hoorzitting heeft voorgesteld. Hij heeft daarbij belanghebbende in de gelegenheid gesteld om met een alternatieve datum te komen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en is het hoorrecht niet geschonden.
Dat belanghebbende de hoorzitting tot nader order uit wilde stellen omdat hij reacties van diverse instanties op diverse verzoeken wenste te ontvangen voorafgaand aan de hoorzitting maakt dit niet anders. Niet gezegd kan worden dat sprake is van een redelijk verzoek om uitstel van de hoorzitting, temeer omdat de verzoeken die belanghebbende heeft gedaan herhaalde verzoeken zijn die eerder door de betreffende instanties zijn afgewezen.
6.2. Omdat de inspecteur het hoorrecht van belanghebbende niet heeft geschonden bestaat er geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de inspecteur.
Heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen?
7. Belanghebbende stelt naar de rechtbank begrijpt een verlies uit onderneming te hebben geleden in 2017, waarmee de inspecteur in de aanslagregelende fase ten onrechte geen rekening heeft gehouden.
7.1. De rechtbank overweegt dat het Gerechtshof Den Haag in zijn uitspraak is uitgegaan van staking van de onderneming in 2009 en voor dat jaar stakingswinst in aanmerking heeft genomen. Die uitspraak staat onherroepelijk vast. De inspecteur heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen, omdat tussen partijen rechtens heeft te gelden dat belanghebbende zijn onderneming in 2009 heeft gestaakt en dat in dat jaar de fiscale afrekening heeft plaatsgevonden. Voor het in aanmerking nemen van een verlies uit onderneming in 2017 bestaat dan geen aanleiding. Voor het overige heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, die kunnen leiden tot een aanpassing van de aanslag in het voordeel van belanghebbende.
Tenslotte
8. De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit de vele door belanghebbende ingediende processtukken volgt dat belanghebbende het naar de kern oneens is met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Dat bleek ook uit de eerdere procedures die belanghebbende heeft gevoerd bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank wijst belanghebbende erop dat zij in rechte geen oordeel kan geven over deze uitspraak.
Voor zover belanghebbende overigens meent recht te hebben op een schadevergoeding van de belastingdienst vanwege onrechtmatige daad, dan zal hij zich, wat daar verder ook van zij, dienen te wenden tot de civiele rechter.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Formeel belastingrecht