Direct naar content gaan

Samenvatting

Een Duits concern dat gassen produceert en verhandelt, heeft in 2000 de aandelen van een Zweeds concern overgenomen en tevens de aandelen van een Nederlandse vennootschap waarvan zij reeds voor 65% aandeelhouder was. De EG had aan de goedkeuring voor deze transactie de voorwaarde verbonden dat een Nederlandse fiscale eenheid die tot het Zweedse concern behoorde een belangrijk deel van haar activiteiten zou afstoten. Aan die voorwaarde werd voldaan door een juridische afsplitsing. Het lichaam dat de aandelen bij die splitsing had verkregen had die aandelen reeds ten tijde van de verkrijging tegen contanten doorverkocht. De desbetreffende Nederlandse vennootschap had in het kader van artikel 14a Wet op de vennootschapsbelasting (Wet Vpb) aan de inspecteur de verklaring gevraagd dat aan die voorgenomen afsplitsing voornamelijk zakelijke motieven ten grondslag lagen. Hij had die geweigerd. Het Hof had die vraag echter positief beantwoord. Het had er met name geen bezwaar in gezien dat de aandelen van de bij de splitsing ontstane vennootschap reeds tegen contanten waren doorverkocht. Dit oordeel wordt door de Hoge Raad bevestigd. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris wordt ongegrond verklaard. De zaak wordt vervolgens op één punt verwezen. De vennootschap had het Hof namelijk verzocht om een schadevergoeding toe te kennen. Het Hof had hierover echter geen beslissing genomen, maar had dat wel moeten doen. Conform A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
2 juni 2006
Rolnummer
41.942
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU8201
ECLI:NL:PHR:2006:AU8201
bwbr0002672&artikel=14&lid=4,bwbr0002672&artikel=14a&lid=6,bwbr0002672&artikel=14b&lid=5,bwbr0002770&artikel=5c&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina