In deze procedure over een aanslag afvalstoffenheffing is in hoger beroep nog in geschil of de hoorplicht is geschonden.
Hof Den Haag verwerpt het standpunt van X dat de Heffingsambtenaar vóór het doen van de uitspraak op bezwaar gehouden was een tweede hoorgesprek te houden.
De gemachtigde heeft voor een grondige en zorgvuldige voorbereiding van het hoorgesprek voldoende tijd gehad. Van de gemachtigde had derhalve mogen worden verwacht dat hij hetgeen hij later heeft aangevoerd, reeds tijdens het hoorgesprek te berde zou brengen. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico (en daarmee van X).
Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad heeft op 5 juli 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.
BRON
Arrest in de zaak van X (hierna: belanghebbende) tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 april 2023, nr. BK22/00546, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR21/4994) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en afvalstoffenheffing van de gemeente Den Haag voor het jaar 2019.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.J.J.G. Fernandes, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.