X (belanghebbende) had zijn auto aangesloten op de laadpaal bij een parkeerplaats, maar op het moment van de controle werd de accu van zijn auto niet of niet meer opgeladen. Daardoor rijst de vraag of er nog wel parkeerbelasting door hem verschuldigd was.
Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Dit oordeel wordt door de Hoge Raad bevestigd. De omstandigheid dat de accu van een elektrische auto die is aangesloten op een laadpaal op enig moment niet of niet meer wordt opgeladen, dwingt, anders dan X veronderstelt, niet tot de gevolgtrekking dat de auto op de desbetreffende parkeerplaats is geparkeerd met een ander doel dan het opladen van de accu van die auto. De Heffingsambtenaar is in een dergelijk geval niet gehouden nader onderzoek te doen naar het doel waarmee de auto is geparkeerd.
Arrest in de zaak van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 juli 2021, nr. BK-21/00173, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT20/209) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd omdat zijn hybride auto op 16 augustus 2019 stond op een aangewezen plaats voor betaald parkeren, terwijl de parkeerbelasting niet was voldaan.
2.2. De parkeerplek was voorzien van een laadpaal voor elektrische voertuigen, van het verkeersbord E4 als bedoeld in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) en van een onderbord met de tekst ‘opladen elektrische voertuigen’.
2.3. Op het moment van controle was de auto van belanghebbende aangesloten op de laadpaal zonder dat stroom werd afgenomen.
2.4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.4.2. Het Hof heeft vastgesteld dat op foto’s zichtbaar was dat de auto was aangesloten op de laadpaal, en voorts dat belanghebbende heeft verklaard zijn lege accu te willen opladen. Op grond hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de auto zodanig was geparkeerd dat de accu kon opladen en dat dit ook het doel van het parkeren was, zodat de auto niet stond geparkeerd in strijd met een wettelijk voorschrift.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het tweede middel komt op tegen het hiervoor in onderdeel 2.4.2 weergegeven oordeel van het Hof en betoogt dat aan het naheffen van parkeerbelasting in de weg staat dat de auto van belanghebbende geen stroom afnam en de auto daarom op een voor parkeren verboden plek stond als bedoeld in artikel 24, lid 1, aanhef en letter d, ten tweede, van het RVV.
3.2. Artikel 225, lid 2, van de Gemeentewet bepaalt – kort gezegd – dat onder parkeren in de zin van die wet wordt verstaan het doen of laten staan van een voertuig op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Volgens artikel 24, lid 1, aanhef en letter d, ten tweede, van het RVV mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven.
3.3.1. Belanghebbende had zijn auto aangesloten op de laadpaal bij de parkeerplaats, maar op het moment van de controle werd de accu van zijn auto niet of niet meer opgeladen. Daardoor rijst de vraag of er nog wel parkeerbelasting door hem verschuldigd was. Want als geconcludeerd zou worden dat belanghebbende artikel 24, lid 1, aanhef en letter d, ten tweede, van het RVV heeft overtreden, dan stond zijn auto op dat moment op een plaats waar dit ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is, en had op grond van artikel 225 van de Gemeentewet geen parkeerbelasting van hem mogen worden nageheven.
3.3.2. Die vraag heeft het Hof terecht ontkennend beantwoord. Het middel dat zich tegen dit oordeel keert, faalt. De omstandigheid dat de accu van een elektrische auto die is aangesloten op een laadpaal op enig moment niet of niet meer wordt opgeladen, dwingt, anders dan het middel veronderstelt, niet tot de gevolgtrekking dat de auto op de desbetreffende parkeerplaats is geparkeerd met een ander doel dan het opladen van de accu van die auto. De heffingsambtenaar is in een dergelijk geval niet gehouden nader onderzoek te doen naar het doel waarmee de auto is geparkeerd.
3.4. Het eerste middel kan evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van het middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2022.