Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(23)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Aan een inwoner van Nederland is een naheffingsaanslag BPM opgelegd ad 19.101 euro wegens gebruik van de weg in Nederland op 30 september 2006 met een Maserati met Duits kenteken. De Maserati is door de Belastingdienst in beslag genomen. De inwoner heeft tegen die naheffingsaanslag (en boetebeschikking) rechtsmiddelen aangewend tot aan de Hoge Raad. De naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn echter in stand gebleven.
Bij een (civiel) vonnis is beslist dat de beslagen op de auto worden opgeheven en dat de auto aan de BV van de inwoner dient te worden teruggegeven. Hieraan is uitvoering gegeven. De auto is nadien naar Duitsland gebracht. De inwoner heeft daarop op de voet van artikel 14a, tweede lid, Wet BPM, een verzoek tot teruggaaf van (de door middel van eerdergenoemde naheffingsaanslag geheven) bpm bij de inspecteur ingediend. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen, onder meer op de grond dat de teruggaafregeling alleen geldt voor personenauto鈥檚 die vanaf 16 oktober 2006 te naam zijn gesteld of geregistreerd of waarmee op of na die datum het gebruik van de weg is aangevangen.
De inwoner heeft beroep en hoger beroep ingesteld.
Rechtbank Arnhem heeft geoordeeld dat de teruggaafregeling in het onderhavige geval niet van toepassing is omdat de inwoner reeds v贸贸r 2006 met de Maserati gebruik heeft gemaakt van de weg in Nederland en de Wet BPM niet voorziet in een teruggaaf van BPM, rekening houdend met de duur van het gebruik in Nederland, ingeval auto鈥檚 die v贸贸r 16 oktober 2006 zijn gebruikt op de weg naderhand naar een andere lidstaat worden overgebracht.
Hof Arnhem heeft geoordeeld dat het verzoek om teruggaaf moet worden afgewezen, reeds omdat ten tijde van de behandeling van het verzoek niet onherroepelijk vaststond dat de inwoner de nageheven BPM verschuldigd is geworden.
Dit oordeel van het Hof is onjuist, aldus de Hoge Raad. Voor het in behandeling nemen van een dergelijk verzoek om teruggaaf is vereist dat het desbetreffende bedrag aan bpm verschuldigd is geworden, maar niet dat de heffing daarvan onherroepelijk is komen vast te staan.
Dit baat de inwoner niet.
Het betoog van de inwoner dat het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel ook zonder wettelijke regeling noopt tot een (aan de gebruiksduur in Nederland evenredige) teruggaaf van de geheven BPM wordt door de Hoge Raad verworpen. De inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf terecht afgewezen.
Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2006
Instantie
HR
Datum instantie
14 februari 2014
Rolnummer
12/05759
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:281
bwbid=bwbr0&artikel=14a

Naar de bovenkant van de pagina