Direct naar content gaan

Samenvatting

X (nv; belanghebbende) heeft op 25 mei 1990 ten titel van arbeidsbeloning aan drie van haar werknemers het recht verleend gedurende een periode van vijf jaren deel te nemen aan een uitgifte van in totaal 5.844 nieuwe aandelen. Ter zake van de optieverlening is ten laste van de werknemers loon- en inkomstenbelasting geheven. Bij de uitoefening van de optierechten met betrekking tot 3.896 aandelen in 1991 en met betrekking tot 1.984 aandelen in 1992 heeft X bedragen van onderscheidenlijk f 385.899 en f 362.328 minder aan storting ontvangen dan het geval zou zijn geweest indien de aandelen ter beurze waren uitgegeven.
Hof Arnhem heeft, na overwogen te hebben dat de optieverlening ertoe kon leiden dat X agio zou derven, en dat een afzien van agio de winst niet verkleint (HR 20 juni 1956, BNB 1956/244), geoordeeld dat de Inspecteur – anders dan X verdedigt – terecht het standpunt heeft ingenomen dat de optieverlening de winst in 1990 niet drukt.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. De waarde van aan werknemers toegekende vergoedingen, in welke vorm ook, dient als ondernemingskosten te worden aangemerkt. De verplichting, ontstaan door de toekenning van de onderhavige optierechten, kan derhalve ten laste van de winst worden gebracht. Omdat de werkelijke waarde van de toegekende rechten ten tijde van de toekenning tussen partijen niet vaststaat en het Hof die waarde niet heeft vastgesteld, is de zaak verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1990
Instantie
HR
Datum instantie
16 oktober 1996
Rolnummer
31.589
ECLI
ECLI:NL:HR:1996:AA1719
bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10&lid=1,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina