Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan A is door een voorganger van X (bv; belanghebbende) een ouderdomspensioen toegekend. Voorts is hem een voorwaardelijk recht op (na-)indexatie van het pensioen toegekend. Het ouderdomspensioen is ingegaan in april 2011 toen A 62 jaar werd en is stopgezet per 1 november 2011. Ten tijde van de stopzetting bestond het plan om de pensioenaanspraken over te dragen aan een beleggings-bv van A. Dit is uiteindelijk in maart 2012 gebeurd naar de situatie per 31 oktober 2011. A is sinds 2011 woonachtig in de Verenigde Arabische Emiraten. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat in 2011 een recht op (na-)indexatie is prijsgegeven door de pensioengerechtigde en heeft in dit verband aan X een naheffingsaanslag loonheffing 2011 opgelegd.

Hof Den Haag heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten. Volgens het Hof is het recht op (na-)indexatie prijsgegeven als bedoeld in artikel 19b, lid 1, onderdeel c, Wet LB 1968.

In cassatie klaagt X dat het oordeel van het Hof dat het voorwaardelijke recht op (na-)indexatie kan worden aangemerkt als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling onjuist is. X betoogt dat voor de uitleg van dit begrip moet worden aangesloten bij de civielrechtelijke definitie(s). Daarnaast bestrijdt X onder meer het oordeel van het Hof dat met de overdracht van de pensioenverplichting zij het recht op (na-)indexatie heeft prijsgegeven.

Naar de mening van A-G Niessen zijn er in de onderhavige zaak twee redenen om voor de uitleg van het begrip ‘aanspraak ingevolge een pensioenregeling’ niet zonder meer aan te sluiten bij het civiele recht. Het eerste middel faalt daarom, volgens de A-G.

Het tweede middel wordt echter terecht voorgesteld, aldus de A-G. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken waaruit blijkt dat een aanspraak is prijsgegeven.

De enkele omstandigheid dat bij de overdracht van de verplichting geen afzonderlijke waarde is toegekend aan een onderdeel van de aanspraak, maakt volgens de A-G niet dat deze aanspraak is gewijzigd, dan wel dat van (een deel van) deze aanspraak is afgezien. Van enige wijziging van hetgeen is overeengekomen in de pensioenbrief is ook niet gebleken, zodat de voorwaardelijke aanspraak op (na-)indexatie van de verzekerde/begunstigde is blijven bestaan.

Nu middel 2 slaagt, behoeven de middelen 3 en 4 volgens de A-G geen behandeling.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep van X gegrond te verklaren.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
1 januari 2012 t/m 31 maart 2012
Instantie
A-G
Datum instantie
23 november 2021
Rolnummer
20/03684
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:1099
Auteur(s)
mr. C.A.H. Luijken
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2021/2413
Aflevering
23 december 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4716
bwbr0002471&artikel=11&lid=1,bwbr0002471&artikel=11&lid=1,bwbr0002471&artikel=19b,bwbr0002471&artikel=19b

Naar de bovenkant van de pagina