Direct naar content gaan

Samenvatting

X is beroepsvoetballer geweest en woont nu in België. Van zijn verdiensten als actief voetballer zijn grote bedragen betaald aan de Stichting A. Die bedragen zijn voor een deel aangewend voor een oudedagspensioen en een weduwen- en wezenpensioen. Het restant is op zijn naam blijven staan en met het daarmee door de stichting behaalde rendement verhoogd. Toen X zijn voetballoopbaan beëindigde werd dat restant hem geleidelijk aan uitbetaald. Zou daarvan bij zijn overlijden nog wat resteren dan komt dat zijn erfgenamen toe. De Hoge Raad oordeelt dat de staatssecretaris door de aanspraken van beroepsvoordelen op deze uitkeringen onbelast te laten binnen de hem in artikel 11, lid 2, letter a (nu artikel 11, lid 2) LB gegeven bevoegdheid is gebleven en acht de uitkeringen aan X als inkomen uit dienstbetrekking belast. De Hoge Raad acht Nederland tot heffen bevoegd omdat blijkens artikel 15 en 17 van het Verdrag met België de hoofdregel is dat inkomen uit niet zelfstandige arbeid belast wordt in het land waar het werk is of wordt verricht. De pensioenuitzondering geldt niet omdat de uitkeringen van de stichting aan X na het beëindigen van zijn voetbalcarrière het karakter van voorziening in het levensonderhoud missen. Ook de toevoeging van het behaalde rendement behoort tot het inkomen uit onzelfstandige arbeid.
Anders A-G Van den Berge die inkomen uit vroegere arbeid steeds aan de woonstaat toe wil wijzen

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Loonbelasting
Belastingtijdvak
1992
Instantie
HR
Datum instantie
3 mei 2000
Rolnummer
34.653
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA5678
bwbr0002471&artikel=11&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina