Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(22)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Naar aanleiding van een onderzoek van de FIOD-ECD heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat X bv (hierna: X) onjuiste douanewaarden van voedingssupplementen heeft aangegeven. Hij heeft – zonder X vooraf te informeren over het voornemen om douanerechten na te vorderen – uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) aan X uitgereikt.

Na tevergeefs bezwaar en (hoger) beroep heeft X cassatieberoep ingesteld.

  • X is het onder meer niet eens met het oordeel van Hof Amsterdam dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden door (alleen) X uit te nodigen tot betaling en niet de importeur. De Inspecteur mag volgens het Hof één douaneschuldenaar aanspreken, indien de schuld op deze schuldenaar doeltreffend kan worden verhaald. De Hoge Raad acht dit oordeel van het Hof juist. Het recht van de Europese Unie brengt niet mee dat een utb vernietigd moet worden op de grond dat de Inspecteur heeft nagelaten anderen mede hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor dezelfde douaneschuld.
  • X is het verder niet eens met het oordeel van het Hof dat schending van het verdedigingsbeginsel in dit geval niet tot vernietiging van de utb leidt aangezien X door de schending van vermeld beginsel niet is benadeeld. Volgens de Hoge Raad is dit cassatiemiddel gegrond. Dat komt omdat het Hof ten onrechte niet heeft getoetst of X een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden.

De zaak werd daarop verwezen naar Hof Amsterdam. Het verwijzingshof heeft geoordeeld dat X ondanks de schending van het verdedigingsbeginsel niet is benadeeld.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond. De uitspraak van het verwijzingshof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. X heeft zich van meet af aan op het standpunt gesteld dat de Inspecteur niet over het bewijs beschikte waarop de utb’s met toepassing van artikel 29 CDW konden worden gebaseerd. De Rechtbank in eerste aanleg heeft de door de Inspecteur pas bij zijn uitspraak op bezwaar overgelegde bewijsstukken zodanig gewaardeerd en geïnterpreteerd dat zij elke aan de utb’s ten grondslag gelegde douanewaarde heeft verminderd. In deze oordelen ligt besloten dat de onderhavige feitelijke omstandigheden en de juridische duiding ervan zodanig waren dat het besluitvormingsproces van de Inspecteur zonder schending van het verdedigingsbeginsel een andere afloop had kunnen hebben gehad. De utb’s worden alsnog vernietigd.

Na het arrest van 16 september 2016 is dit het tweede arrest waarin de Hoge Raad wegens schending van het verdedigingsbeginsel een utb vernietigt. Dit wederom op basis van het ‘andere afloop’-criterium. In de woorden van het HvJ in r.o. 81 van het Kamino-arrest:

 

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2004
Instantie
HR
Datum instantie
2 juni 2017
Rolnummer
16/03921
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:959
NLF-nummer
NLF 2017/1575
Aflevering
6 juli 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB563
,bwbr-commun&artikel=29

Naar de bovenkant van de pagina