Direct naar content gaan

Samenvatting

Op initiatief van de vader van X is in 1994 een Stiftung (hierna: C) opgericht naar Liechtensteins recht. Na de oprichting zijn in C liquide middelen en een effectenportefeuille ingebracht middels een op 21 november 1994 door de ouders van X ondertekende ‘Deed of Donation’. De vader van X is in 1995 overleden, de moeder in 2011 (erflaatster). In geschil is een aan X (belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslag erfbelasting.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat sprake is van afgezonderd particulier vermogen in de zin van artikel 2.14a Wet IB 2001. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat sprake is van discretionair vermogen. Er staan geen concrete juridische afdwingbare rechten en verplichtingen tegenover de inbreng van het vermogen.

Voor de vraag wie als inbrenger heeft te gelden, is doorslaggevend dat beide echtelieden de schenkingsovereenkomst (‘Deed of Donation’) hebben ondertekend. Erflaatster kan als inbrenger van het vermogen in C worden aangemerkt. Het vermogen in C wordt voor de helft aan erflaatster toegerekend. Daarom is sprake van een fictieve erfrechtelijke verkrijging in de zin van artikel 16 SW 1956. De aanslag erfbelasting is terecht opgelegd.

Het beroep is nog wel gegrond omdat de Inspecteur heeft toegezegd het saldo van de nalatenschap van erflaatster, conform het verzoek van X, te verminderen met een inkomstenbelastingschuld.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
12 oktober 2020
Rolnummer
18/6566
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:5411
NLF-nummer
NLF 2021/0052
Aflevering
7 januari 2021
bwbr0002226&artikel=16,bwbr0002226&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina