Direct naar content gaan

Samenvatting

S (Duitsland) is een publiekrechtelijke stichting en orgaan van een universiteit met een faculteit geneeskunde. Zij is een belastingplichtige en verricht diensten onder bezwarende titel (het verlenen van medische zorg aan patiënten). Daarnaast voert zij als publiekrechtelijke rechtspersoon overheidstaken uit (opleiding van studenten), waarvoor zij niet als belastingplichtig wordt aangemerkt.

S is het overkoepelend orgaan (Organträgerin) van U-GmbH, een bedrijf dat onder meer schoonmaakwerkzaamheden voor haar heeft verricht. Deze schoonmaakwerkzaamheden vonden plaats in het gehele gebouwencomplex van de faculteit geneeskunde, dus zowel in de faculteitsruimten die voor de verzorging van patiënten zijn bedoeld (kamers van patiënten, gangen en operatiekamers) en bijgevolg deel uitmaken van het economische werkterrein van S, waarin zij als belastingplichtige handelt, als in ruimten waarin zij haar overheidstaak verricht, te weten de ruimten die worden gebruikt voor de opleiding van studenten (collegezalen en laboratoria), waarvoor zij niet als belastingplichtige wordt aangemerkt.

Na een controle ter plaatse ging het Finanzamt (belastingdienst, Duitsland), ervan uit dat S en U-GmbH een fiscale btw-eenheid vormden. Onder deze fiscale eenheid vallen ook de overheidstaken van S.

Het Bundesfinanzhof (Duitsland) heeft twijfels over de juiste uitlegging van het Unierecht, omdat – met name gelet op het arrest Skandia America (USA) (HvJ 17 september 2014, C-7/13, ECLI:EU:C:2014:2225, r.o. 28, inzake een btw-groep) – moet worden verduidelijkt of een lidstaat op grond van de bepalingen van de Btw-richtlijn, in plaats van de btw-groep (de fiscale eenheid), een lid van de btw-groep (het overkoepelende orgaan) als belastingplichtige kan aanmerken.

Het antwoord op de vraag of in casu sprake is van een fiscale eenheid is onder andere van groot belang voor de belastinginkomsten in Duitsland, aangezien de belasting die de overkoepelende organen in hun geheel betalen, goed is voor 10% van de totale belastingopbrengst uit de omzetbelasting in Duitsland.

Daarom heeft het Bundesfinanzhof over deze kwestie aan het HvJ een aantal prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

1. Artikel 4, lid 4, tweede alinea, Zesde Richtlijn verzet zich er niet tegen dat een lidstaat het overkoepelende orgaan van een groep die wordt gevormd door personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, als enige belastingplichtige van deze groep aanwijst, wanneer dat orgaan in staat is zijn wil op te leggen aan de andere entiteiten die deel uitmaken van die groep en op voorwaarde dat door die aanwijzing geen risico van derving van belastinginkomsten ontstaat.

2. Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het verrichten van diensten die verband houden met werkzaamheden in het kader van een overheidstaak door een entiteit van een groep die wordt gevormd door personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, in het geval van een entiteit die de enige belastingplichtige van die groep is en die enerzijds economische activiteiten verricht waarvoor zij belastingplichtig is en anderzijds werkzaamheden in het kader van haar overheidstaak, waarvoor zij krachtens artikel 4, lid 5, Zesde Richtlijn niet wordt aangemerkt als belastingplichtige voor de belasting over de toegevoegde waarde, niet mag worden belast krachtens artikel 6, lid 2, onderdeel b, van die richtlijn.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HvJ
Datum instantie
1 december 2022
Rolnummer
C-269/20
ECLI
ECLI:EU:C:2022:944
Auteur(s)
prof. dr. S.B. Cornielje
PwC/ Vrije Universiteit
NLF-nummer
NLF 2022/2499
Aflevering
22 december 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5398
bwbr0002629&artikel=7&lid=4,celex32006l0112&artikel=26,celex32006l0112&artikel=4,celex32006l0112&artikel=26,celex32006l0112&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina