Direct naar content gaan

Samenvatting

Bij de aan X (bv; belanghebbende) opgelegde tweede voorlopige aanslag vpb 2020 is een bedrag van € 24.466 aan belastingrente in rekening gebracht.

X stelt in deze procedure dat het in rekening brengen van belastingrente in strijd is met artikel 1 EP. Deze stelling slaagt niet.

X had het verschuldigd worden van belastingrente kunnen voorkomen door of tijdig de aangifte vpb in te dienen of om een verhoging van de voorlopige aanslag vpb te verzoeken. Naar het oordeel van Rechtbank Zeeland-West-Brabant is er daarom geen aanleiding de in rekening gebrachte belastingrente in dit geval te verminderen.

Ook het standpunt dat het percentage van de belastingrente te hoog is wordt verworpen. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om voor de belastingrente voor de vennootschapsbelasting aan te sluiten bij de wettelijke rente voor handelstransacties. De Rechtbank ziet geen ruimte om van de dwingendrechtelijke bepalingen af te wijken. Er is ook geen sprake van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen vennootschapsbelastingplichtigen en niet-vennootschapsbelastingplichtigen.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1 juli 2021 t/m 1 oktober 2022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
16 april 2024
Rolnummer
23/172
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2506
NLF-nummer
NLF 2024/1109
Aflevering
7 mei 2024
bwbr0002320&artikel=30fc,bwbr0002320&artikel=30fc

Naar de bovenkant van de pagina