Direct naar content gaan

Samenvatting

X (nv; belanghebbende) heeft in het begin van de tachtiger jaren een herstelplan opgesteld, dat onder meer inhield dat een gedeelte van haar langlopende schulden werd omgezet ten dele in 10% cumulatief preferente winstdelende aandelen (hierna te noemen: cumprefs) en ten dele in achtergestelde winstdelende obligaties (hierna te noemen: winstdelende obligaties). De winstdelende obligaties zijn in beginsel aflosbaar in 2033 tegen pari, of, indien dat tot een hogere betaling leidt, tegen het gemiddelde van de beurskoersen van de cumprefs van de laatste drie jaren voorafgaand aan de aflossing. De rechten van de houders van de obligaties zijn voor het overige min of meer gerelateerd aan de rechten van de houders van de cumprefs. Onderdeel van het herstelplan was voorts dat de participatie van A in X aan gewone aandelen en cumprefs gehandhaafd bleef op ongeveer Y%. In 1983 zijn de cumprefs en de winstdelende obligaties geïntroduceerd op de Amsterdamse beurs. De obligaties zijn genomen door geldgevers uit de kring van de institutionele beleggers, die voor zover bekend, niet tevens aandeelhouder in X waren. In het boekjaar 1987/1988 zijn de winstdelende obligaties omgewisseld in cumprefs.
In geschil is of ter zake van deze omwisseling een bedrag f 20.234.000, zijnde de bij compromis vastgestelde waarde van de verplichting tegenover de obligatiehouders verminderd met de nominale waarde van die verplichting als kosten van geldleningen, ten laste van de fiscale winst van X gebracht behoort te worden.
Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de rechten van de obligatiehouders in zodanige mate gelijk zijn aan en zo nauw verbonden zijn met de rechten van de houders van de cumprefs dat de obligatiehouders in vergelijkbare mate bij de onderneming van X betrokken zijn en daarin in vergelijkbare mate deel hebben en dat er onder die omstandigheden geen aanleiding bestaat om de achtergestelde winstdelende obligaties in fiscaal opzicht anders te behandelen dan de cumprefs. Naar het oordeel van het Hof behoort de omwisseling van de winstdelende obligaties in cumprefs tot de kapitaalsfeer en raakt zij de verlies- en winstrekening niet.
Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, onder meer met de stelling dat de omstandigheid dat de winstdelende obligaties een vaste looptijd hebben, haar gelijkstelling met kapitaal verhindert. Het middel treft doel. Voor de beantwoording van de vraag of in de fiscale sfeer een geldverstrekking door een schuldeiser aan een ondernemer als een geldlening dan wel als een kapitaalverstrekking heeft te gelden, is als regel de civielrechtelijke vorm beslissend. Deze regel lijdt uitzondering, indien de lening wordt verstrekt onder zodanige voorwaarden dat de schuldeiser met het door hem uitgeleende bedrag in zekere mate deel heeft in de onderneming van de schuldenaar. Aan deze voorwaarden is slechts voldaan, indien de vergoeding voor de geldverstrekking afhankelijk is van de winst, de schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers en de schuld geen vaste looptijd heeft doch slechts opeisbaar is bij faillissement, surséance van betaling of liquidatie. Nu de winstdelende obligaties een vaste looptijd hebben, is niet aan alle voorwaarden voldaan. De omstandigheid dat de looptijd vijftig jaar bedraagt, brengt niet mee dat daaraan voor de vraag of de obligatiehouders in de onderneming van X in zekere mate deelhebben, betekenis moet worden ontzegd.
’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De zaak is verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
1989 - 1990
Instantie
HR
Datum instantie
11 maart 1998
Rolnummer
32.240
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:AA2453
bwbr0002515&artikel=1&lid=1,bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10&lid=1,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina