Box 3; werkelijk rendement hoger dan forfaitair rendement
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(15)
- Jurisprudentie(249)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(85)
- Recent(45)
- Kennisgroepstandpunt(9)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
In deze box 3-zaak oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat X en Y (belanghebbenden; fiscale partners) niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in 2021 een werkelijk rendement hebben behaald dat lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen waarover zij zijn aangeslagen. Uit de door hen overgelegde stukken volgt dat zij op de door hen aangehouden beleggingen in 2021 een (gerealiseerd en ongerealiseerd) rendement hebben behaald van € 40.995,89 zonder dat sprake is van overige negatieve rendementen waarmee rekening dient te worden gehouden. Dit rendement uit beleggingen is hoger dan het totale inkomen uit sparen en beleggen waarover zij zijn aangeslagen (€ 26.670). De Inspecteur is reeds daarom niet uitgegaan van een te hoog inkomen uit sparen en beleggen. Dat betekent dat de beroepen ongegrond zijn.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaken tussen
de man, en de vrouw, beiden uit [plaats], belanghebbenden, (gemachtigde mr. drs. A. Durmus),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 april 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan de man over het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.686 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.454.
1.2. De inspecteur heeft aan de vrouw over het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.577 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.216.
1.3. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbenden deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens de inspecteur hebben mr. drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen.
1.5. In het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank aanleiding gezien om het onderzoek aan te houden en partijen gelegenheid te bieden voor een schriftelijke ronde. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend waarop de inspecteur heeft gereageerd. Een tweede zitting is achterwege gebleven nadat partijen desgevraagd niet hebben aangegeven daar prijs op te stellen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen niet op een te hoog bedrag vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbenden zijn in 2021 elkaars fiscaal partner. Zij hebben de aangiften IB/PVV 2021 ingediend. Volgens deze aangiften hebben de man en de vrouw de volgende (gezamenlijke) bezittingen in box 3:
Bank- en spaartegoeden |
€ 113.503,00 |
Aandelen, obligaties e.d. |
€ 363.484,00 |
(Rechten op) onroerende zaken |
€ 172.996,00 |
Overige bezittingen |
€ 100.417,00 |
Totaal |
€ 750.400,00 |
De overige bezittingen betreffen een aandeel in een onverdeelde nalatenschap, bestaande uit aangehouden spaardeposito’s en landbouwgronden.
4.1. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2021 overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd. Na toepassing van het heffingvrij vermogen is van de bezittingen € 550.000 aan de man toegerekend en € 100.400 aan de vrouw. Het inkomen uit sparen en beleggen van de man en de vrouw heeft de inspecteur berekend op € 26.670.
Motivering
Gaat de inspecteur uit van een te hoog inkomen uit sparen en beleggen?
5. Belanghebbenden stellen dat de inspecteur uitgaat van een te hoog inkomen uit sparen en beleggen, omdat het door hen behaalde rendement lager is dan het door de inspecteur berekende forfaitair rendement. Zij doen een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (het Kerstarrest). Daarbij dienen ongerealiseerde rendementen buiten beschouwing te worden gelaten. Ten slotte dienen de afzonderlijke bestanddelen van de onverdeelde nalatenschap in de heffing te worden betrokken, en niet het aandeel in de onverdeelde nalatenschap als zodanig. Daarbij dient het rendement op de landbouwgronden naar het wettelijk maximum van 2% in de heffing te worden betrokken, aldus nog steeds belanghebbenden.
De inspecteur betwist dat het door belanghebbenden behaalde rendement lager is dan het door hem berekende forfaitair rendement.
5.1. De Hoge Raad heeft in het Kerstarrest overwogen dat voor degene die door het forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, dit leidt tot een schending van de door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM in samenhang met artikel 14 van het EVRM gewaarborgde rechten. Vervolgens heeft de Hoge Raad rechtsherstel geboden door te bepalen dat alleen het werkelijke rendement in de heffing wordt betrokken.
5.2. De rechtbank overweegt dat een schending van het EVRM – en dus reden voor rechtsherstel – alleen kan worden aangenomen indien belanghebbenden door het forfaitaire stelsel worden geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Deze vergelijking moet worden gemaakt voor alle vermogensbestanddelen gezamenlijk en niet per vermogensbestanddeel afzonderlijk. Daarbij dienen ook ongerealiseerde waardemutaties in aanmerking te worden genomen. Bij de vaststelling van het rendement op bezittingen kan geen rekening worden gehouden met kosten. Belanghebbenden dienen feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, wat de omvang van het werkelijke rendement is.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2021 een werkelijk rendement hebben behaald dat lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen waarover zij zijn aangeslagen. Uit de door belanghebbende overgelegde stukken volgt dat zij op de door hen aangehouden beleggingen in 2021 een (gerealiseerd en ongerealiseerd) rendement hebben behaald van € 40.995,89 zonder dat sprake is van overige negatieve rendementen waarmee rekening dient te worden gehouden. Dit rendement uit beleggingen is hoger dan het totale inkomen uit sparen en beleggen waarover zij zijn aangeslagen (€ 26.670). De inspecteur is reeds daarom niet uitgegaan van een te hoog inkomen uit sparen en beleggen. Dat betekent dat de beroepen ongegrond zijn.
De stellingen van belanghebbenden met betrekking tot de onverdeelde nalatenschap en de hoogte van het (positieve) rendement op de landbouwgronden behoeven voor dat geval geen bespreking.
Conclusie en gevolgen
6. De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbenden krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 26 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.