Gevangenisstraf van 22 maanden wegens oplichting en btw-fraude
Rechtbank Midden-Nederland, 5 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(161)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(14)
- Recent(10)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
In deze strafzaak acht Rechtbank Midden-Nederland bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrifte voor een totaalbedrag van € 297.000, door zich ten opzichte van familieleden en andere personen onder meer voor te doen als bonafide financieel adviseur met verschillende bedrijven. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan btw-fraude, door de FIOD berekend op een bedrag van € 204.236. De Rechtbank legt een gevangenisstraf op van tweeëntwintig maanden, met aftrek van het voorarrest. De Rechtbank houdt hierbij rekening met een overschrijding van de redelijke termijn.
BRON
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juni 2024 in de strafzaak tegen verdachte, geboren op 1982 te geboorteplaats, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: verdachte.
1. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2024. Verdachte is, ondanks een behoorlijke oproeping daartoe, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.A. de Groot, en van hetgeen mevrouw [A] van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , naar voren heeft gebracht.
2. TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021 in Lelystad, Almere, Uddel en Amsterdam, [benadeelde 1] , [benadeelde 5] , [benadeelde 4] , [benadeelde 6] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] voor een totaalbedrag van € 297.000,- heeft opgelicht, door zich onder meer voor te doen als bonafide financieel adviseur met verschillende bedrijven,
subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van verduistering;
feit 2:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021 in Lelystad, Almere, Uddel en Amsterdam een e-mail en meerdere overeenkomsten valselijk heeft opgemaakt;
feit 3:
in de periode van 28 april 2017 tot en met 6 november 2020 in Lelystad en Apeldoorn opdracht heeft gegeven tot en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het telkens opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V.;
feit 4:
in de periode van 28 april 2017 tot en met 6 november 2020 in Lelystad en Apeldoorn opdracht heeft gegeven tot en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het telkens opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door [bedrijf 2] B.V.;
feit 5:
in de periode van 19 juli 2017 tot en met 6 november 2020 in Lelystad en Apeldoorn
telkens opzettelijk onjuist en/of onvolledig aangiften omzetbelasting ten name van eenmanszaak [eenmanszaak] heeft gedaan.
3. VOORVRAGEN
Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.
4. WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5
Inleiding
Op 2 november 2020 doet de tante van verdachte, [benadeelde 1] , aangifte van oplichting en valsheid in geschrifte, gepleegd door haar nicht, verdachte. [benadeelde 1] heeft ten behoeve van een zakelijke lening in totaal € 115.000,- overgemaakt naar het bedrijf van verdachte, genaamd [bedrijf 1] B.V. Verdachte zou hierover flinke rente betalen. Van het uitgeleende geld heeft [benadeelde 1] slechts een deel − via civielrechtelijke titel − terug kunnen krijgen. Naar aanleiding van het programma ‘ [programma] !’ over verdachte en haar vermeende oplichtingspraktijken volgden er nog meer aangiftes tegen verdachte. Bij het uitvoeren van het onderzoek naar de vermeende oplichting door verdachte, vermoedde de politie ook dat de aangiften omzetbelasting van de bedrijven van verdachte niet juist waren gedaan. Dit heeft ertoe geleid dat de FIOD een onderzoek is gestart naar mogelijke fraude bij het doen van aangifte omzetbelasting door de bedrijven van verdachte en verdachte zelf. Voordat de rechtbank bewijsoverwegingen wijdt aan de ten laste gelegde btw-fraude, zal de rechtbank eerst stilstaan bij het bewijs ten aanzien van de oplichting en valsheid in geschrifte.
Oplichting en valsheid in geschrifte (feit 1 primair en feit 2)
Oplichting van de tante van verdachte
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar tante, [benadeelde 1] , binnen de ten laste gelegde periode heeft opgelicht voor een bedrag van in totaal € 85.000,-. [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij door verdachte werd benaderd met de vraag of zij een zakelijke geldlening van € 30.000,- wilde verstrekken aan haar onderneming [bedrijf 1] B.V. Dit zou voor het bedrijf van verdachte een belastingvoordeel opleveren, en [benadeelde 1] zou op haar lening een hoog rentepercentage ontvangen. Binnen een periode van ongeveer anderhalf jaar heeft [benadeelde 1] in totaal een bedrag van € 115.000,- overgemaakt aan het bedrijf van verdachte. Dit volgt ook uit de bankafschriften van de rekening ten name van [bedrijf 1] B.V, met dien verstande dat de eerste storting van € 30.000,- niet zichtbaar is op de bankafschriften, omdat deze gestelde storting vóór de gevorderde periode heeft plaatsgevonden. Deze storting valt ook buiten de ten laste gelegde periode.
Om [benadeelde 1] zekerheid over haar lening te geven, heeft verdachte een overeenkomst genaamd ‘ […] t.b.v. werkkapitaal’, opgemaakt, waarin staat vermeld dat als zekerheidsstelling de bankrekening [rekeningnummer] tot de overeenkomst behoort. Politieonderzoek heeft echter uitgewezen dat voormelde bankrekening niet bestaat, noch heeft bestaan. Verder heeft verdachte, nu [benadeelde 1] haar geldlening wilde laten toetsen door de Belastingdienst, een e-mail aan [benadeelde 1] verzonden die afkomstig zou zijn van [B] , inhoudende, kort gezegd, dat hij, [B] , als medewerker van de Belastingdienst de betreffende overeenkomst heeft beoordeeld en dat hij hierin geen risico’s ziet. Voornoemde [B] heeft bij de politie echter verklaard dat hij de betreffende e-mail nooit heeft opgemaakt. Hij concludeert dan ook dat zijn naam en e-mailadres zijn gebruikt onder een e-mail die vervalst is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte mede door het valselijk opmaken van voormelde overeenkomst en e-mail, en daarmee een samenweefsel van verdichtsels te scheppen, [benadeelde 1] binnen de ten laste gelegde periode heeft bewogen tot afgifte van € 85.000,-. Uit de bankgegevens van verdachte en haar bedrijven is gebleken dat dit geld niet binnen het bedrijf bleef, maar werd gebruikt voor privédoeleinden van verdachte.
Oplichting van de familie [familie]
De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verschillende leden van de familie [familie] voor nader te noemen bedragen heeft opgelicht.
[benadeelde 1] , gaf eind 2017 aan [benadeelde 4] te kennen dat haar investering in het bedrijf van verdachte goed liep. Met dit in zijn achterhoofd heeft [benadeelde 4] een bedrag van in totaal € 45.000,- ingelegd in het bedrijf van verdachte, met wie hij ook bevriend was. Dit zou, evenals in het geval met betrekking tot de investering van [benadeelde 1] , voor het bedrijf van verdachte een belastingvoordeel opleveren, en [benadeelde 4] zou op zijn lening een hoog rentepercentage ontvangen. Ook de ouders van [benadeelde 4] , te weten [benadeelde 6] en [benadeelde 2] , en de zus van [benadeelde 4] , genaamd [benadeelde 3] , besluiten in totaal een bedrag van respectievelijk € 75.000,- en € 4.000,- te investeren in het bedrijf van verdachte. Ook zij zouden, als tegenprestatie voor het te realiseren belastingvoordeel voor het bedrijf van verdachte, een hoog rentepercentage ontvangen.
Bovenstaande overgemaakte bedragen volgen voorts uit de bankafschriften en de door verdachte opgemaakte overeenkomsten.
De rechtbank overweegt dat ook ten aanzien van de investeringen van de familie [familie] overeenkomsten valselijk werden opgemaakt door verdachte. In de overeenkomsten met [benadeelde 4] , [benadeelde 6] en [benadeelde 2] (de overeenkomsten genaamd ‘ […] t.b.v. groeikapitaal’) staat immers het volgende vermeld: Op het moment dat de geldbeheerder komt te overlijden zal de geldgever de gelden binnen 60 dagen ontvangen van de erfgenamen van de geldbeheerder. De geldgever zal als eerste aanspraak maken op de geld te goeden van [bedrijf 3] i/o. bankrekening [rekeningnummer] welke deze geregistreerd is bij [notaris] te [vestigingsplaats] . Uit politieonderzoek is echter gebleken dat deze bankrekening niet bestaat, noch heeft bestaan. Daarnaast volgt uit de verklaring van aangever [aangever] namens het in de overeenkomsten genoemde notariskantoor dat het kantoor niet op de hoogte is van een overeenkomst genaamd ‘ […] t.b.v. groeikapitaal’.
De rechtbank komt tot de conclusie dat, gelet op het voorgaande, er sprake was van een door verdachte geschapen samenweefsel van verdichtsels. Dit samenweefsel van verdichtsels heeft [benadeelde 4] , [benadeelde 6] en [benadeelde 2] ertoe bewogen diverse geldbedragen over te maken.
Ten aanzien van het door [benadeelde 3] overgemaakte bedrag overweegt de rechtbank dat hier weliswaar geen sprake is van een (valselijk opgemaakte) overeenkomst, maar dat hier niettemin sprake is van oplichting. Verdachte hanteerde ten opzichte van [benadeelde 3] immers dezelfde modus operandi als bij voornoemde familieleden van [benadeelde 3] . Zo maakte verdachte gebruik van de goede persoonlijke relatie en het opgebouwde vertrouwen tussen haar en [benadeelde 4] en werd ook hier geld geïnvesteerd in verband met een zogenaamde fiscale constructie, waarbij [benadeelde 3] ook zou profiteren middels uitbetaling van een hoog rentepercentage. Echter, heeft [benadeelde 3] uiteindelijk ook geen geld ontvangen van verdachte.
Oplichting met betrekking tot de Volvo
Naast het voorgaande, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 4] voor in totaal € 17.000,- heeft opgelicht in verband met de aankoop van een Volvo XC60. [benadeelde 4] heeft verklaard dat hij deze auto in april 2019 met behulp van verdachte zou aankopen bij autodealer [autodealer] in [vestigingsplaats] .
Verdachte kon de Volvo met korting kopen, omdat zij nog een aantal vorderingen had op de autodealer. [benadeelde 4] heeft voor de aankoop in totaal € 17.000,- overgemaakt op de bankrekening ten name van [bedrijf 1] B.V. Dit volgt ook uit de bankafschriften. Ondanks het door [benadeelde 4] herhaaldelijk vragen aan verdachte waar de auto bleef, heeft hij deze tot op heden niet ontvangen.
Verdachte heeft, door gebruik te maken van de (goede) persoonlijke en zakelijke relatie en het reeds opgebouwde vertrouwen tussen haar en [benadeelde 4] , in combinatie met het door verdachte gedane aantrekkelijke voorstel aan [benadeelde 4] om de betreffende Volvo XC60 met korting te kunnen kopen, [benadeelde 4] bewogen € 17.000,- af te geven. Het geld werd echter niet besteed aan de aankoop van de Volvo. Dit levert oplichting op.
Oplichting van [benadeelde 5]
Tot slot acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 5] heeft opgelicht voor een bedrag van € 40.000,-. [benadeelde 5] heeft verklaard dat verdachte haar in juni 2019 heeft overtuigd te investeren in windmolens via [bedrijf 1] B.V. [benadeelde 5] zou hierop een hoog rentepercentage ontvangen. In de door verdachte opgestelde overeenkomst ‘ […] t.b.v. groeikapitaal’ staat het volgende vermeld: Op het moment dat de geldbeheerder komt te overlijden zal de geldgever de gelden binnen 60 dagen ontvangen van de erfgenamen van de geldbeheerder. De geldgever zal als eerst aanspraak maken op de geld te goeden van [bedrijf 3] i/o. bankrekening [rekeningnummer] welke deze geregistreerd is bij [notaris] te [vestigingsplaats] . Uit politieonderzoek is echter gebleken dat ook deze bankrekening niet bestaat, noch heeft bestaan. Daarnaast volgt uit de verklaring van aangever [aangever] namens het in de overeenkomst genoemde notariskantoor dat het kantoor niet op de hoogte is van voormeld bankrekeningnummer in combinatie met het investeringsbedrijf van verdachte. [aangever] heeft verder verklaard dat hij noch zijn kantoor toestemming hebben gegeven om de goede naam van het kantoor te gebruiken.
Uit het onderzoek naar de bankafschriften van de rekening ten name van [bedrijf 1] B.V. volgt dat [benadeelde 5] € 30.000,- heeft overgemaakt in verband met de hiervoor genoemde investering. [benadeelde 5] heeft vervolgens echter helemaal geen rente ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels te creëren (het verhaal optuigen dat er zou worden geïnvesteerd in windmolens, terwijl het geld daar niet naartoe ging, maar voor privédoeleinden werd gebruikt, en het in het verband hiermee een overeenkomst valselijk opmaken) [benadeelde 5] met betrekking tot voormelde overeenkomst heeft bewogen tot afgifte van € 30.000,-. Daar is het echter niet bij gebleven. [benadeelde 5] heeft namelijk in augustus 2019 ten behoeve van een zakelijke lening € 10.000,- aan [bedrijf 1] B.V. overgemaakt in verband met een zogenaamde bedrijfsovername door het bedrijf van verdachte. Dit volgt ook uit de bankafschriften. Ondanks het vanaf december 2019 herhaaldelijk vragen van [benadeelde 5] naar (een deel van) haar uitgeleende geld, heeft zij van verdachte nul op haar rekest gekregen. Ook ten aanzien van deze geldleningsovereenkomst is de rechtbank van oordeel dat daar oplichting aan ten grondslag ligt. [benadeelde 5] is immers door een (later blijkt onterecht) vertrouwen in verdachte, gelet op de zakelijke relatie tussen betrokkenen en verdachtes reputatie als zogenaamd bonafide financieel adviseur, bewogen tot afgifte van € 10.000,- in verband met een voorgespiegelde bedrijfsovername. Er is echter geen geld teruggegaan naar [benadeelde 5] . Integendeel: direct na de storting van het geldbedrag door [benadeelde 5] , is het geld naar privébankrekeningen van verdachte overgeboekt en is dit dus niet op de bedrijfsbankrekening blijven staan in verband met een zogenaamde bedrijfsovername.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.
Fraude aangiften omzetbelasting (feit 3, feit 4 en feit 5)
Indiening aangiften omzetbelasting
De rechtbank is van oordeel dat het verdachte is geweest die de aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [eenmanszaak] , zoals die zijn omschreven onder het 3, 4 en 5 tenlastegelegde, heeft ingediend en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V. volgt dat de aangiften van het eerste tot en met het derde kwartaal van 2017 en het tweede tot en met het derde kwartaal van 2020 zijn ondertekend met de naam [C] . [C] is de achternaam van de partner van verdachte. Het opgegeven telefoonnummer is [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als het telefoonnummer van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [eenmanszaak] .
Verder volgt uit de aangiften dat de aangiften omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2020 zijn ondertekend met de naam [D] waarbij hetzelfde telefoonnummer als voormeld is opgegeven. Bij de FIOD heeft verdachte verklaard dat deze naam niet in het dossier hoort te staan. Verder heeft verdachte zich op haar zwijgrecht beroepen. Niet is gebleken wie voornoemde [D] is.
Voorts zijn de aangiften over het eerste kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018 ingezonden met behulp van een softwarepakket van [bedrijf 4] B.V. Uit onderzoek van de FIOD blijkt dat verdachte tot 26 juni 2017 via [bedrijf 1] B.V. 50 % aandeelhouder was van [bedrijf 4] B.V.
Verder volgt uit het onderzoek van de FIOD dat de aangiften omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018 tot en met het derde kwartaal van 2020 zijn ingezonden met behulp van een softwarepakket van [eenmanszaak] . Dit bedrijf is een eenmanszaak van verdachte.
Ten aanzien van het bedrijf [bedrijf 2] B.V. overweegt de rechtbank dat de aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal 2017 tot en met het tweede kwartaal van 2018 en het vierde kwartaal van 2018 tot en met het eerste kwartaal van 2020 zijn ondertekend met de naam [C] . Ook hier is het opgegeven telefoonnummer: [telefoonnummer] .
Verder volgt uit onderzoek van de FIOD dat de aangiften over het eerste kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018 op naam van [bedrijf 2] zijn ingezonden met behulp van een softwarepakket door het hiervoor genoemde [bedrijf 4] B.V. De aangiften over het vierde kwartaal van 2018 tot en met het derde kwartaal van 2020 zijn ingezonden met behulp van het softwarepakket van de eenmanszaak van verdachte.
Ten aanzien van deze eenmanszaak van verdachte, [eenmanszaak] , overweegt de rechtbank dat hetgeen zij hiervoor heeft overwogen met betrekking tot [bedrijf 2] B.V. ook van toepassing is op de ingediende aangiften omzetbelasting van [eenmanszaak] , met dien verstande dat de periode van aangifte aanvangt bij het tweede kwartaal van 2017 in plaats van het eerste kwartaal van 2017.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die de betreffende aangiftes omzetbelasting heeft ingediend.
Onjuiste aangiften omzetbelasting
Op grond van de bankmutaties en de (fysieke en digitale) administratie komt de FIOD tot de conclusie dat de hiervoor genoemde bedrijven een te hoge voorbelasting in hun aangiften hebben opgegeven. Door het indienen van de onjuiste aangiften is er te weinig belasting geheven. De FIOD heeft het belastingnadeel berekend op een bedrag van € 204.236,-.
Opzettelijk
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en haar bedrijven opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting hebben gedaan en overweegt hiertoe als volgt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het verdachte geweest die de onjuiste aangiften omzetbelasting van de bedrijven indiende. Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de administratie van de bedrijven die in de woning van verdachte is aangetroffen niet strookt met de aangiften. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte, bij de aangiftes, afweek van haar eigen administratie en aldus wist dat zij onjuiste aangiften omzetbelasting indiende.
Feitelijk leidinggeven
Verder is de rechtbank van oordeel dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde handelingen de betreffende bedrijven kunnen worden toegerekend. Immers, het indienen van aangiften omzetbelasting betreffen normale werkzaamheden van de bedrijven, de ingediende onjuiste aangiften zijn de bedrijven dienstig geweest en de handelingen werden in de sfeer van de bedrijven verricht en tevens aanvaard. Verdachte heeft als enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. (dat op haar beurt de enige bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. was) de aangiftes ingediend. Verder heeft zij bij de FIOD verklaard dat alleen zij en haar echtgenoot konden inloggen op het computernetwerk, maar dat haar echtgenoot zich niet bemoeide met haar ondernemingen. Hieruit concludeert de rechtbank dat het verdachte is geweest die de administratie van haar bedrijven heeft opgemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden handelingen van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.
Verklaring verdachte
Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte per brief van 2 januari 2024 heeft gesteld dat de FIOD geen compleet beeld heeft van de financiële situatie, nu de FIOD de administratie van vele jaren zou missen. Indien dit het geval zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verdachte had gelegen de vermeende ontbrekende financiële stukken in een zo vroeg mogelijk stadium aan te dragen. Verdachte heeft echter gedurende het onderzoek geen aanvullende stukken verstrekt. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van verdachte.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.
5. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021 te Lelystad en Almere en Uddel en Amsterdam meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 115.000 euro (afkomstig van [benadeelde 1] ) en 40.000 euro (afkomstig van [benadeelde 5] ) en 62.000 euro (afkomstig van [benadeelde 4] ) en 75.000 euro (afkomstig van [benadeelde 6] en [benadeelde 2] ) en 4.000 euro (afkomstig van [benadeelde 3] ), door
- zich voor te doen als bonafide financieel adviseur en bonafide ondernemer met
verschillende bedrijven, te weten [bedrijf 1] BV en [eenmanszaak] en [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] i/o, en- gebruik te maken van de (goede) persoonlijke relatie en/of zakelijke relatie en/of het reeds
opgebouwde vertrouwen tussen haar, verdachte, en [benadeelde 1] en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en- aan [benadeelde 1] en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] (samengevat) voor te wenden dat zij, verdachte, en de aan haar verbonden bedrijven een fiscale constructie en/of geldlening of investering in windturbines mogelijk konden maken waarvan voornoemde personen financieel konden profiteren, en
- aan [benadeelde 1] en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] (samengevat) voor te wenden dat zij, verdachte, althans [bedrijf 1] BV of [eenmanszaak] of [bedrijf 2] BV of [bedrijf 3] i/o een (hoge) rente zou/zouden uitbetalen bij een investering in en/of geldlening aan [bedrijf 1] BV of [eenmanszaak] of [bedrijf 2] BV of [bedrijf 3] i/o en
- (vervolgens) aan voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] te verzoeken om aan haar, verdachte, althans [bedrijf 1] BV of [eenmanszaak] of [bedrijf 2] BV of [bedrijf 3] i/o, een geldbedrag te lenen tegen een (hoog) rentepercentage en
- (vervolgens) aan [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] in strijd met de waarheid voor te wenden dat de door hen geïnvesteerde/uitgeleende bedragen als
zekerheidsstelling op een bij [notaris] geregistreerde rekening zouden blijven staan, en- overeenkomsten, althans een overeenkomst op naam van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 3] i/o, op te maken en deze te verstrekken aan en/of aan te gaan met [benadeelde 1] en [benadeelde 5] en [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en
- aan [benadeelde 1] te melden dat indien de fiscus niet akkoord is met de constructie en
geldlening, [benadeelde 1] het door haar gestorte geldbedrag terug zou krijgen en- aan [benadeelde 1] in strijd met de waarheid voor te wenden dat de Belastingdienst de constructie en overeenkomst heeft beoordeeld en heeft goedgekeurd, door [benadeelde 1] een valselijk opgemaakt e-mailbericht d.d. 28 januari 2019 uit naam van [B] , een medewerker van de Belastingdienst, met het e-mailadres [B] @belastingdienst.nl toe te sturen en
- de door [benadeelde 1] en [benadeelde 5] overgemaakte geldbedragen aan te wenden voor privédoeleinden, althans aan te wenden voor een ander doeleind dan waarvoor die [benadeelde 1] en [benadeelde 5] deze geldbedragen hadden overgemaakt en
- aan [benadeelde 4] voor te wenden dat zij, verdachte, een Volvo XC60 met korting kon kopen bij Volvo ( [autodealer] te [vestigingsplaats] ) vanwege een of meer oudere betalingen die zij, verdachte, nog moest vorderen bij Volvo ( [autodealer] te [vestigingsplaats] );
feit 2:
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021 te Lelystad en Almere en Uddel en Amsterdam, meermalen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- e-mailbericht d.d. 28 januari 2019 uit naam van [B] met het e-mailadres
[B] @belastingdienst.nl en- een overeenkomst […] t.b.v. werkkapitaal tussen [bedrijf 1] BV en [benadeelde 1] en
- een overeenkomst […] t.b.v. groeikapitaal en
een leningsovereenkomst tussen [bedrijf 1] bv en [benadeelde 5] en- een overeenkomst […] t.b.v. groeikapitaal tussen [bedrijf 3] i/o en [benadeelde 4] en
- een overeenkomst […] t.b.v. groeikapitaal tussen [bedrijf 3] i/o en [benadeelde 2] en
- een overeenkomst […] t.b.v. groeikapitaal tussen [bedrijf 3] i/o en [benadeelde 6] ,
valselijk heeft opgemaakt, door- in strijd met de waarheid in dit e-mailbericht d.d. 28 januari 2019 op te nemen dat dit e-mailbericht is verzonden door [B] , werkzaam bij de Belastingdienst en in dit e-mailbericht op te nemen dat de overeenkomst met [benadeelde 1] bekeken en beoordeeld is en dat voornoemde [B] en de Belastingdienst geen risico’s ziet in de overeenkomst tussen haar, verdachte, en [benadeelde 1] , terwijl voornoemd e-mailbericht niet is opgesteld en verzonden door voornoemde [B] of de Belastingdienst, en
- in strijd met de waarheid het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te
vermelden: “Als zekerheidsstelling zal de bankrekening [rekeningnummer] tot deze
overeenkomst behoren”, terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en nooit heeft bestaan en
- in strijd met de waarheid in voornoemde geldleningsovereenkomsten het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te vermelden: “Op het moment dat de geldbeheerder komt te overlijden zal de geldgever de gelden binnen 60 dagen ontvangen van de erfgenamen van de geldbeheerder. De geldgever zal als eerst aanspraak maken op de geld te goeden van [bedrijf 3] i/o bankrekening [rekeningnummer] welke deze geregistreerd is bij [notaris] te [vestigingsplaats] ” terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en nooit heeft bestaan en [notaris] niet bij deze overeenkomsten betrokken
is en- in strijd met de waarheid het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te vermelden: “Als zekerheidsstelling zal de bankrekening [rekeningnummer] tot deze
overeenkomst behoren”, terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en nooit heeft bestaan en- in strijd met de waarheid in voornoemde geldleningsovereenkomsten het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te vermelden: “Op het moment dat de geldbeheerder komt te overlijden zal de geldgever de gelden binnen 60 dagen ontvangen van de erfgenamen van de geldbeheerder. De geldgever zal als eerst aanspraak maken op de geld te goeden van [bedrijf 3] i/o bankrekening [rekeningnummer] welke deze geregistreerd is bij [notaris] te [vestigingsplaats] ” terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en nooit heeft bestaan en [notaris] niet bij deze overeenkomst betrokken is en voornoemd bankrekeningnummer niet geregistreerd staat bij [notaris] , met het oogmerk om het telkens als echt en onvervalst te gebruiken;
feit 3:
[bedrijf 1] B.V. op meerdere tijdstippen in de periode van 28 april 2017 tot en met 6 november 2020 te Lelystad en Apeldoorn telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- Het eerste kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 850-852),
- Het tweede kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 853-855),
- Het derde kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 856-858),
- Het vierde kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 859-861),
- Het eerste kwartaal van 2018 (DOC-029, p. 862-864),
- Het tweede kwartaal van 2018 (DOC-029, p. 865-867),
- Het derde kwartaal van 2018 (DOC-029. P. 868-870),
- Het vierde kwartaal van 2018 (DOC-029, p. 871-873),
- Het eerste kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 874-876),
- Het tweede kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 877-879),
- Het derde kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 880-882),
- Het vierde kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 883-885),
- Het eerste kwartaal van 2020 (DOC-029, p. 886-888),
- Het tweede kwartaal van 2020 (DOC-029, p. 889-891), en
- Het derde kwartaal van 2020 (DOC-029, p. 892-894),
telkens onjuist heeft gedaan, door telkens in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;feit 4:
[bedrijf 2] B.V. op meerdere tijdstippen in de periode van 28 april 2017 tot en met 6 november 2020 te Lelystad en Apeldoorn, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over:
- Het eerste kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 799-801),
- Het tweede kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 802-804),
- Het derde kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 805-807),
- Het vierde kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 808-810) ,
- Het eerste kwartaal van 2018 (DOC-028, p. 811-813),
- Het tweede kwartaal van 2018 (DOC-028, p. 814-816),
- Het vierde kwartaal van 2018 (DOC-028, p. 820-822),
- Het eerste kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 823-825),
- Het tweede kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 826-828),
- Het derde kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 829-831),
- Het vierde kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 832-834),
- Het eerste kwartaal van 2020 (DOC-028, p. 835-837),
- Het tweede kwartaal van 2020 (DOC-028, p. 838-840), en
- Het derde kwartaal van 2020 (DOC-028, p. 841-843),
telkens onjuist heeft gedaan, door telkens in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;feit 5:
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 19 juli 2017 tot en met 6 november 2020 te Lelystad en Apeldoorn, telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van eenmanszaak [eenmanszaak] over:
- Het tweede kwartaal van 2017 (DOC-027, p. 751-753),
- Het derde kwartaal van 2017 (DOC-027, p. 754-756),
- Het vierde kwartaal van 2017 (DOC-027, p. 757-759),
- Het eerste kwartaal van 2018 (DOC-027, p. 760-762),
- Het tweede kwartaal van 2018 (DOC-027, p. 763-765),
- Het vierde kwartaal van 2018 (DOC-027, p. 769-771),
- Het eerste kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 772-774),
- Het tweede kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 775-777),
- Het derde kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 778-780),
- Het vierde kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 781-783),
- Het eerste kwartaal van 2020 (DOC-027. P. 784-786),
- Het tweede kwartaal van 2020 (DOC-027, p. 787-789), en
- Het derde kwartaal van 2020 (DOC-027, p. 790-792),
telkens onjuist heeft gedaan, door telkens in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
oplichting, meermalen gepleegd.
feit 2:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
feit 3 en feit 4:
telkens, feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
feit 5:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
7. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. OPLEGGING VAN STRAF
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tweeëntwintig maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals één en ander uit het dossier naar voren is gekomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, zoals hiervoor is beschreven, in een periode van bijna viereneenhalf jaar schuldig gemaakt aan oplichting van zes personen, waaronder haar tante en personen die verdachte als een vriendin beschouwden. In totaal is hierbij een bedrag van ongeveer € 296.000,- buitgemaakt. Voorts heeft verdachte ten behoeve van de bewezen en strafbaar verklaarde oplichting zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.
De rechtbank acht de slinkse handelswijze van de verdachte zeer kwalijk en ziet dit handelen als gewetenloos. Uit de aangiftes en de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat aangevers zich enorm bedrogen voelen. Zij hebben als gevolg van het handelen van verdachte een deuk in hun vertrouwen in de medemens opgelopen. De rechtbank acht het strafverzwarend dat zij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar oplichtingspraktijken. Zo heeft zij zich bij de politie op haar zwijgrecht beroepen en is zij niet verschenen ter terechtzitting. De rechtbank acht het voorts schokkend en strafverzwarend dat verdachte personen heeft opgelicht die in haar sociale omgeving dicht bij haar stonden. Verdachte heeft hierdoor het in haar gestelde vertrouwen van de slachtoffers ernstig beschaamd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belastingfraude. Door aldus te handelen heeft de verdachte ertoe bijgedragen dat de overheid te weinig inkomsten uit belastingen heeft genoten. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dergelijk handelen geschaad. Voor het systeem van belastingheffing is het van essentieel belang dat de Belastingdienst vertrouwen kan stellen in de juistheid van bepaalde geschriften.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 10 april 2024.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte blijkens voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat zij last heeft van psychische klachten, paniekaanvallen en prikkels. Hiervoor is zij in behandeling bij een psychiater. Daarnaast kampt verdachte met […] . Verder heeft verdachte bij de politie verklaard dat zij een man en een zoon heeft. Tot slot volgt uit het dossier dat in 2021 de bedrijven van verdachte en verdachte persoonlijk failliet zijn verklaard.
Op te leggen straf
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normbevestiging, vergelding en generale preventie, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. De rechtbank houdt hierbij rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze gaan voor het plegen van (belasting)fraude, waarbij het benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- en 250.000,- ligt, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden. Verdachte heeft de Belastingdienst benadeeld voor een bedrag van € 204.236,-.
Er zijn geen LOVS-oriëntatiepunten voor oplichting.
Gelet op de lange duur van de gepleegde oplichting, de hoge bedragen die hierbij zijn buitgemaakt en al hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van het voorarrest, in beginsel passend en geboden. De rechtbank ziet in het tijdsverloop in deze zaak echter aanleiding om een lagere straf aan verdachte op te leggen. Verdachte is op 9 november 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. Op dat moment is de termijn aangevangen. Wat de berechting van een zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 5 juni 2024 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van bijna zeven maanden.
Alles afwegende zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van tweeëntwintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
9. BENADEELDE PARTIJ
Benadeelde partij [benadeelde 1] :
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 57.550,-. Dit bedrag bestaat uit € 56.550,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [benadeelde 4] :
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 45.250,-. Dit bedrag bestaat uit € 45.000,- materiële schade en € 250,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [benadeelde 2] :
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 75.250,-. Dit bedrag bestaat uit € 75.000,- materiële schade en € 250,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [benadeelde 3] :
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.250,-. Dit bedrag bestaat uit € 4.000,- materiële schade en € 250,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [benadeelde 5] :
[benadeelde 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.250,-. Dit bedrag bestaat uit € 40.000,- materiële schade en € 250,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [B] :
[B] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.250,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 4] . [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 5] geheel dienen te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [B] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2. Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1] :
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 56.550,- materiële schade niet is betwist. De vordering is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. De rechtbank zal de vordering daarom in haar geheel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit op andere wijze in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan. Dit ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, stelt de rechtbank deze schade naar billijkheid vast op € 1.000,-.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 57.550,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 57.550,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 310 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 4] :
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 45.000,- materiële schade niet is betwist. De vordering is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. De rechtbank zal de vordering daarom in haar geheel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit op andere wijze in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan. Dit ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, stelt de rechtbank deze schade naar billijkheid vast op € 250,-.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 45.250 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 45.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 261 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 2] :
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 75.000,- materiële schade niet is betwist. De vordering is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. De rechtbank zal de vordering daarom in haar geheel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit op andere wijze in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan. Dit ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, stelt de rechtbank deze schade naar billijkheid vast op € 250,-.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 75.250 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 75.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 3] :
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 4.000,- materiële schade niet is betwist. De vordering is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. De rechtbank zal de vordering daarom in haar geheel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit op andere wijze in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan. Dit ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, stelt de rechtbank deze schade naar billijkheid vast op € 250,-.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 4.250 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 4.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 52 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[benadeelde 5] :
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 40.000,- materiële schade niet is betwist. De vordering is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. De rechtbank zal de vordering daarom in haar geheel toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat zij, als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit op andere wijze in haar persoon is aangetast door het psychische leed dat haar is aangedaan. Dit ligt gelet op de hiervoor beschreven aard en ernst van de normschending voor de hand. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, stelt de rechtbank deze schade naar billijkheid vast op € 250,-.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 40.250 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 40.250,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 236 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[B] :
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
-
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
-
bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
-
bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Gelet op de aard van het onder 2 bewezen verklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van aantasting in de eer of goede naam van de benadeelde partij [B] .
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 250,-, gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 250,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
Voor het meer gevorderde zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [B] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 250,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 5 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [B] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen
-
36f, 51, 57, 60a, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en
-
69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 22 (tweeëntwintig) maanden ;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1] :
-
wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 57.550,-, zijnde € 56.550,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 57.550,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 310 dagen gijzeling;
[benadeelde 4] :
-
wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van € 45.250,-, zijnde € 45.00,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 45.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 261 dagen gijzeling;
[benadeelde 2] :
-
wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 75.250,-, zijnde € 75.000,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 75.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 365 dagen gijzeling;
[benadeelde 3] :
-
wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 4.250,-, zijnde € 4.000,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 4.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 52 dagen gijzeling;
[benadeelde 5] :
-
wijst de vordering van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 40.250,-, zijnde € 40.000,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 5] aan de Staat € 40.250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 236 dagen gijzeling;
[B] :
-
wijst de vordering van [B] toe tot een bedrag van € 250,- in verband met immateriële schade;
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan [B] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
-
wijst de vordering van [B] voor wat betreft het meer gevorderde af;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [B] aan de Staat € 250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, en mrs. H. den Haan en J.A. Koorevaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2024.
Mrs. Den Haan en Koorevaar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:
zij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021 te Lelystad en/of Almere en/of Uddel en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , althans een of meer personen, heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 115.000 euro (afkomstig van [benadeelde 1] ) en/of 40.000 euro (afkomstig van [benadeelde 5] ) en/of 63.000 euro (afkomstig van [benadeelde 4] ) en/of 75.000 euro (afkomstig van [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] ) en/of 4.000 euro (afkomstig van [benadeelde 3] ), althans een (groot) geldbedrag door
- zich voor te doen als bonafide (financieel) adviseur en/of bonafide ondernemer met
verschillende bedrijven, te weten [bedrijf 1] BV en/of [eenmanszaak] en/of [bedrijf 2] BV en/of [bedrijf 3] i/o, en/of- gebruik te maken van de (goede) persoonlijke relatie en/of zakelijke relatie en/of het reeds
opgebouwde vertrouwen tussen haar, verdachte, en [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of- aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] (samengevat) voor te wenden dat zij, verdachte, en/of de aan haar verbonden bedrijven een fiscale constructie en/of geldlening en/of investering in windturbines mogelijk kon/konden maken waarvan voornoemde personen financieel konden profiteren, en/of
- aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] (samengevat) voor te wenden dat zij, verdachte, althans [bedrijf 1] BV en/of [eenmanszaak] en/of [bedrijf 2] BV en/of [bedrijf 3] i/o een (hoge) rente zou/zouden uitbetalen bij een investering in en/of geldlening aan [bedrijf 1] BV en/of [eenmanszaak] en/of [bedrijf 2] BV en/of [bedrijf 3] i/o en/of
- (vervolgens) aan voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] te verzoeken om aan haar, verdachte, althans [bedrijf 1] BV en/of [eenmanszaak] en/of [bedrijf 2] BV en/of [bedrijf 3] i/o, een geldbedrag te lenen tegen een (hoog) rentepercentage en/of
- (vervolgens) aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] (in strijd met de waarheid) voor te wenden dat de door hen
geïnvesteerde/uitgeleende bedragen en/of door hen overgemaakte geldbedragen als
zekerheidsstelling op (een) bij [notaris] geregistreerde rekening(en) zouden blijven staan, en/of
- overeenkomsten, althans een overeenkomst op naam van [bedrijf 1] BV en/of [eenmanszaak] en/of [bedrijf 2] BV en/of [bedrijf 3] i/o op te maken en/of deze te verstrekken aan en/of aan te gaan met [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of
- aan [benadeelde 1] te melden dat indien de fiscus niet akkoord is met de constructie en/of
geldlening [benadeelde 1] het door haar gestorte geldbedrag terug zou krijgen en/of- aan [benadeelde 1] (in strijd met de waarheid) voor te wenden dat de Belastingdienst de constructie en/of overeenkomst heeft beoordeeld en heeft goedgekeurd door [benadeelde 1] een (valselijk opgemaakt) e-mailbericht d.d. 28 januari 2019 uit naam van [B] , althans een medewerker van de belastingdienst, met het e-mailadres [B] @belastingdienst.nl te overhandigen en/of toe te sturen en/of
- de door [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] overgemaakte geldbedragen aan te wenden voor privédoeleinden, althans aan te wenden voor een ander doeleind dan waarvoor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] deze geldbedragen hadden overgemaakt en/of
- aan [benadeelde 4] voor te wenden dat zij, verdachte, een Volvo XC60 met korting kon kopen bij Volvo ( [autodealer] te [vestigingsplaats] ) al dan niet vanwege een of meer oudere betalingen die zij, verdachte, nog moest vorderen bij Volvo ( [autodealer] te [vestigingsplaats] en/of werkzaamheden die zij ging uitvoeren of had uitgevoerd voor Volvo ( [autodealer] te [vestigingsplaats] );
(Artikel art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021 te Lelystad en/of Almere en/of Uddel en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,meermalen althans eenmaal, opzettelijk 115.000 euro (afkomstig van [benadeelde 1] ) en/of 40.000 euro (afkomstig van [benadeelde 5] ) en/of 63.000 euro (afkomstig van [benadeelde 4] ) en/of 75.000 euro (afkomstig van [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] ) en/of 4.000 euro (afkomstig van [benadeelde 3] ), althans een (groot) geldbedrag, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander, of anderen dan aan verdachte, en welke geldbedragen en/of goed(eren) verdachte en/of haar mededader(s), als een investering en/of geldlening en/of betaling voor een auto en/of op grond van een overeenkomst, onder zich had(den), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend; (Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 321 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:
zij, in of omstreeks de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021 te Lelystad en/of
Almere en/of Uddel en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen althans eenmaal, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- e-mailbericht d.d. 28 januari 2019 uit naam van [B] met het e-mailadres
[B] @belastingdienst.nl en/of- een of meer overeenkomsten […] t.b.v. werkkapitaal, althans een of meer
overeenkomst(en) tussen [bedrijf 1] BV en [benadeelde 1] en/of- een of meer overeenkomsten […] t.b.v. groeikapitaal en/of een of meer
leningsovereenkomsten tussen [bedrijf 1] bv en/of [benadeelde 5] , althans een of meer overeenkomst(en) tussen [bedrijf 3] i/o en [benadeelde 5] en/of [bedrijf 1] bv en/of [benadeelde 5] en/of- een of meer overeenkomsten […] t.b.v. groeikapitaal, althans een of meer overeenkomst(en) tussen [bedrijf 3] i/o en [benadeelde 4] en/of
- een of meer overeenkomsten […] t.b.v. groeikapitaal, althans een of meer overeenkomst(en) tussen [bedrijf 3] i/o en [benadeelde 2] en/of
- een of meer overeenkomsten […] t.b.v. groeikapitaal, althans een of meer overeenkomst(en) tussen [bedrijf 3] i/o en [benadeelde 6] en/of
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst door- valselijk of in strijd met de waarheid in dit e-mailbericht d.d. 28 januari 2019 op te nemen dat dit e-mailbericht is verzonden door [B] , werkzaam bij de Belastingdienst en/of in dit e-mailbericht op te nemen dat de overeenkomst met [benadeelde 1] bekeken en beoordeeld is en/of dat voornoemde [B] en/of de belastingdienst geen risico’s ziet in de overeenkomst tussen haar, verdachte, en [benadeelde 1] , terwijl voornoemd e-mailbericht niet is opgesteld en/of verzonden door voornoemde [B] en/of de Belastingdienst, en/of
- valselijk of in strijd met de waarheid het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te
vermelden: “Als zekerheidsstelling zal de bankrekening [rekeningnummer] tot deze
overeenkomst behoren”, terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en/of nooit heeft bestaan en/of
- valselijk of in strijd met de waarheid in voornoemde geldleningsovereenkomsten het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te vermelden: “Op het moment dat de geldbeheerder komt te overlijden zal de geldgever de gelden binnen 60 dagen ontvangen van de erfgenamen van de geldbeheerder. De geldgever zal als eerst aanspraak maken op de geld te goeden van [bedrijf 3] i/o bankrekening [rekeningnummer] welke deze geregistreerd is bij [notaris] te [vestigingsplaats] ” terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en/of nooit heeft bestaan en/of [notaris] niet bij deze overeenkomst(en) betrokken
is en/of voornoemd bankrekeningnummer niet geregistreerd staat bij [notaris]
en/of
- valselijk of in strijd met de waarheid het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te
vermelden: “Als zekerheidsstelling zal de bankrekening [rekeningnummer] tot deze
overeenkomst behoren”, terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en/of nooit heeft bestaan en/of
- valselijk of in strijd met de waarheid in voornoemde geldleningsovereenkomsten het volgende te plaatsen en/of op te nemen en/of te vermelden: “Op het moment dat de geldbeheerder komt te overlijden zal de geldgever de gelden binnen 60 dagen ontvangen van de erfgenamen van de geldbeheerder. De geldgever zal als eerst aanspraak maken op de geld te goeden van [bedrijf 3] i/o bankrekening [rekeningnummer] welke deze geregistreerd is bij [notaris] te [vestigingsplaats] ” terwijl voornoemd bankrekeningnummer niet bestaat en/of nooit heeft bestaan en/of [notaris] niet bij deze overeenkomst(en) betrokken
is en/of voornoemd bankrekeningnummer niet geregistreerd staat bij [notaris]
met het oogmerk om het (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Artikel art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 3:
[bedrijf 1] B.V. op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2017 tot en met 6 november 2020 te Lelystad en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- Het eerste kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 850-852),
- Het tweede kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 853-855),
- Het derde kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 856-858),
- Het vierde kwartaal van 2017 (DOC-029, p. 859-861),
- Het eerste kwartaal van 2018 (DOC-029, p. 862-864),
- Het tweede kwartaal van 2018 (DOC-029, p. 865-867),
- Het derde kwartaal van 2018 (DOC-029. P. 868-870),
- Het vierde kwartaal van 2018 (DOC-029, p. 871-873),
- Het eerste kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 874-876),
- Het tweede kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 877-879),
- Het derde kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 880-882),
- Het vierde kwartaal van 2019 (DOC-029, p. 883-885),
- Het eerste kwartaal van 2020 (DOC-029, p. 886-888),
- Het tweede kwartaal van 2020 (DOC-029, p. 889-891), en/of
- Het derde kwartaal van 2020 (DOC-029, p. 892-894),
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen, door telkens op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te
doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) telkens ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
(Artikel art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht, art 69 lid 2 Algemene wet inzake
rijksbelastingen)
feit 4:
[bedrijf 2] B.V. op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 april 2017 tot en met 6 november 2020 te Lelystad en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over:
- Het eerste kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 799-801),
- Het tweede kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 802-804),
- Het derde kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 805-807),
- Het vierde kwartaal van 2017 (DOC-028, p. 808-810) ,
- Het eerste kwartaal van 2018 (DOC-028, p. 811-813),
- Het tweede kwartaal van 2018 (DOC-028, p. 814-816),
- Het vierde kwartaal van 2018 (DOC-028, p. 820-822),
- Het eerste kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 823-825),
- Het tweede kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 826-828),
- Het derde kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 829-831),
- Het vierde kwartaal van 2019 (DOC-028, p. 832-834),
- Het eerste kwartaal van 2020 (DOC-028, p. 835-837),
- Het tweede kwartaal van 2020 (DOC-028, p. 838-840), en/of
- Het derde kwartaal van 2020 (DOC-028, p. 841-843),
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen, door telkens op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te
doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) telkens ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
(Artikel art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen, art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht)
feit 5:
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juli 2017 tot en met 6
november 2020 te Lelystad en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
telkens opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van eenmanszaak [eenmanszaak] over:
- Het tweede kwartaal van 2017 (DOC-027, p. 751-753),
- Het derde kwartaal van 2017 (DOC-027, p. 754-756),
- Het vierde kwartaal van 2017 (DOC-027, p. 757-759),
- Het eerste kwartaal van 2018 (DOC-027, p. 760-762),
- Het tweede kwartaal van 2018 (DOC-027, p. 763-765),
- Het vierde kwartaal van 2018 (DOC-027, p. 769-771),
- Het eerste kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 772-774),
- Het tweede kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 775-777),
- Het derde kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 778-780),
- Het vierde kwartaal van 2019 (DOC-027, p. 781-783),
- Het eerste kwartaal van 2020 (DOC-027. P. 784-786),
- Het tweede kwartaal van 2020 (DOC-027, p. 787-789), en/of
- Het derde kwartaal van 2020 (DOC-027, p. 790-792),
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen/laten doen, door telkens op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te
doen/laten opgeven, terwijl dat/die feit(en) telkens ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
(Artikel art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen, art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht)