Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een NV heeft zendingen frisdrank geleverd en heeft - zich op het standpunt stellende dat sprake is van intracommunautaire leveringen - met toepassing van het nultarief gefactureerd. Vaststaat dat de frisdrank naar een andere lidstaat (het Verenigd Koninkrijk) is vervoerd en aldaar is aangekomen. Omtrent de (identiteit van de) afnemers van de NV staat echter minder vast.
De inspecteur meent dat de NV ten onrechte het nultarief heeft toegepast en heft de zijns inziens verschuldigde omzetbelasting bij de NV na. De vraag - bij de Rechtbank, het Hof en in cassatie - is of dat terecht was.
De Rechtbank en het Hof stelden de inspecteur in het gelijk.
De Hoge Raad overweegt dat in casu het nultarief voor de levering van de frisdranken van toepassing is, wanneer deze goederen in het Verenigd Koninkrijk zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving. Op de NV rust de last te bewijzen dat de goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunaitaire verwerving van die goederen. Aan die last is voldaan wanneer aannemelijk is dat de goederen in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd en aldaar zijn ontvangen door een (rechts)persoon die in dat kader belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving verschuldigd is. Aan de bewijslevering dat de afnemer hiertoe gehouden was, waren in het onderhavige tijdvak geen bijzondere eisen gesteld.
Het Hof heeft geoordeeld dat de NV niet heeft voldaan aan de op haar rustende last aan te tonen dat de afnemers van de diverse partijen goederen een status hadden, die tot gevolg heeft gehad dat deze goederen in een andere lidstaat waren onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving. Indien het Hof aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd dat de NV niet kan voldoen aan de op haar rustende bewijslast, omdat niet is vastgesteld wie werkelijk de afnemer van de goederen is geweest, berust dat oordeel volgens de Hoge Raad op een onjuiste rechtsopvatting. Aan de levering van dat bewijs zijn immers geen bijzondere eisen gesteld, in het bijzonder niet de eis dat de identiteit van de afnemer is vastgesteld. Indien het Hof van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, behoefde dat oordeel volgens de Hoge Raad nadere motivering. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de NV gegrond en verwijst de zaak naar Hof Arnhem. Enigszins anders A-G Van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1999 -2002
Instantie
HR
Datum instantie
15 april 2011
Rolnummer
09/00552
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BM9147
ECLI:NL:PHR:2011:BM9147
3a,5a&g=1999-01-01,9&g=1999-01-01,bwbid=bwbr0&artikel=3,bwbid=bwbr0&artikel=9

Naar de bovenkant van de pagina