Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Politieke column

Het jaar 2024 is alweer enig tijd bezig. Ruim drie weken na de oliebollen en vuurpijlen publiceerde het ministerie van Financiën onlangs de fiscaal relevante rendementen op spaartegoeden, schulden en beleggingen voor de heffing van box 3. Dat is rijkelijk laat, althans als het voor 2024 zou zijn. Het is namelijk goed gebruik dat belastingplichtigen voorafgaand aan een belastingjaar weten waar ze aan toe zijn, zodat belastingheffing voorzienbaar en voorspelbaar is. Dat is iets met onze grondwet.

De publicatie zag evenwel op belastingjaar 2023. Jawel, de wedstrijd is al lang en breed gespeeld en dan klinkt er tijdens de derde helft opeens nog een discutabel fluitsignaal. Dat geeft toch een rare smaak aan je biertje, hoewel de wetgever deze praktijk gewoon zo heeft bedoeld. Pas in januari 2024 wordt aan de belastingplichtigen verteld welke rendementspercentages voor box 3 over 2023 van toepassing waren. 

Tien jaar geleden was de Tweede Kamer net na nieuwjaar over de kook toen bleek dat vanwege een indexatie het eigenwoningforfait – voor het toen net lopende jaar – wat hoger uitviel. Deze verrassingsaanval vanuit het kabinet, die overigens ook gewoon voortvloeide uit wetgeving, was reden tot paniek. Een beetje overdreven misschien, maar ik begreep de ophef wel. Nu blijft zelfs een wenkbrauwfrons achterwege, en dat begrijp ik dan eigenlijk weer niet zo goed. Hoewel, hedendaagse belastingheffing is meer loterij dan legaliteit. Daar past dit wel in.

Voor banktegoeden blijkt voor box 3 een rendementspercentage van 0,92% te gelden in 2023. Dat is een gemiddelde van de maandrente op deposito’s die DNB publiceerde over 2023, met de kanttekening dat – nu december nog niet bekend is – het rentepercentage van november twee keer meetelt. Nu is een dergelijk gemiddelde van 11 maanden en een dubbeltelling van de laatste maand in wezen net zo raar als elk ander percentage. Waarom begonnen we ooit met 4%? Waarom was er niemand die dit na enkele jaren halveerde? 

Toch voorzie ik een probleem, aangezien we voor het eerst weer te maken hebben met een stijgende rente. Box 3 kent sinds 2011 voor de vaststelling van de omvang van het vermogen – en later voor het onderscheid tussen de verschillende vermogenscategorieën – nog maar één peildatum. Voor belastingjaar 2023 is dat 1 januari 2023. Als je zuiver bent met een dergelijke peildatumbelasting moet je eigenlijk de rente van die maand als relevant rentepercentage hanteren, helemaal indien dus sprake is van een stijgend verloop in de rest van het jaar.

Let wel, in januari 2023 was de DNB-rente 0,24%. Dat is beduidend lager dan de 0,92% die straks als rendementspercentage in de aangifte zal prijken, omdat voor het laatste kwartaal is gerekend met een rentepercentage van 1,43%. Laatstgenoemd percentage drukt het gemiddelde wel omhoog natuurlijk. Nu kun je best een betoogje houden dat één peilmoment voor de vermogensgrondslag goed verenigbaar is met twaalf peilmomenten voor de rendementsgrondslag, maar dat gaat mis voor belastingplichtigen die hun spaartegoed sterk hebben zien slinken tegenover een maand op maand stijgende DNB-rente.

Wie in januari 2023 met spaargeld een schenking heeft gedaan, (deels) een eigen woning heeft gekocht of in het casino minder succesvol was dan gehoopt, kan volgens mij goed volhouden dat over het later in het jaar ‘weggevallen’ spaartegoed het rendementspercentage 0,24% moet zijn en niet 0,92%. Van tijdsevenredige vermogenstoerekening is weliswaar geen sprake, maar juist die aanpak geeft mijns inziens dan ook geen vrijbrief om het rendementspercentage in alle gevallen tijdsevenredig vast te stellen. Oftewel, hier zit een pijnpunt. En een pijnpunt bij box 3, zo weten we, belandt uiteindelijk als een pijnpunt in de politieke arena. De ophef komt dus nog wel. Ook in de Kamer.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Publicatiedatum
6 februari 2024
NLF-nummer
NLF-P 2024/4
Auteur(s)
mr. dr. M.P.A. Spanjers
Spanjers

Naar de bovenkant van de pagina