Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

43394 Samenvatting van www.rechtspraak.nl: Conclusie PG:
Belanghebbende oefende gedurende 2 jaar en 4 maanden met haar ouders in de vorm van een maatschap een landbouwbedrijf (melkveehouderij) uit. Op 30 april 2000 is de maatschap ontbonden; belanghebbende maakte toen gebruik van haar recht om de onderneming voort te zetten. Om voortzetting te verzekeren, bedroeg de overnamesom f 1.073.000; de waarde in het economische verkeer (WEV) lag op dat moment hoger. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een schenking ter grootte van f 880.220. De inspecteur heeft een aanslag schenkingsrecht opgelegd van f 1.134.931. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift hiertegen gesteld dat er (bij nader inzien) in het geheel geen sprake is van een schenking. Bij uitspraak op bezwaar werd de schenking nader berekend op f 1.116.665; de aanslag schenkingsrecht werd verminderd tot f 204.956 (€ 93.005). Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Het Hof acht een schenking aanwezig omdat art. 21 Successiewet (SW) voorschrijft dat bij de waardering van een onderneming met onderrentabiliteit geen rekening wordt gehouden; ouders en dochter hebben dit wel gedaan. Belanghebbende heeft tegen de hofuitspraak beroep in cassatie ingesteld.

A-G Van Ballegooijen is met belanghebbende van mening dat art. 21 SW pas aan de orde komt nadat een schenking in de zin van art. 1 SW is vastgesteld. Fiscale waardebegrippen spelen in beginsel geen rol. Het Hof heeft overwogen dat er een (aanmerkelijk) verschil bestaat tussen de verkrijgingsprijs en de WEV; derhalve is (ook) in de zin van art. 1 SW aan het vereiste van een materiële bevoordeling voldaan.

Volgens de A-G voert belanghebbende eveneens terecht aan dat voor een schenking vrijgevigheid nodig is. Naar zijn opvatting laten de stukken evenwel geen andere conclusie toe dan dat de ouders hun dochter wilden bevoordelen door haar door middel van de lage overnameprijs in staat te stellen de onderneming voort te zetten. De bedongen meerwaardeclausule (inhoudende dat belanghebbende bij vervreemding binnen 10 jaar het verschil tussen de WEV ten tijde van de verkrijging en de overnamesom aan haar ouders dient te vergoeden) doet vanwege haar voorwaardelijk karakter hieraan niet af.

Volgens Van Ballegooijen leert de Hoge Raad in HR 13 februari 2004, C02/233HR, niet dat de overdracht van een landbouwbedrijf tegen agrarische waarde (voortvloeiend uit redelijkheid en billijkheid tussen deelnemers in een samenwerkingsverband en met een reële meerwaardeclausule) een schenking in de zin van art. 1, lid 2, SW uitsluit, zoals belanghebbende voorstaat. Het Hof heeft in overeenstemming met het arrest HR 4 maart 2005, C03/247HR, de verkrijging door belanghebbende beoordeeld als schenking. Er is niet gesteld of gebleken dat, tegenover de bevoordeling van belanghebbende, zodanige regelingen waren getroffen ten gunste van de uittredende maat dat geen sprake was van een bevoordeling uit vrijgevigheid, aldus de A-G.

De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van (het eerste middel van) het beroep in cassatie.

Metadata

Instantie
AG
Datum instantie
30 juli 2008
Rolnummer
43.394
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BF1043
ECLI:NL:PHR:2009:BF1043

Naar de bovenkant van de pagina