Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In deze zaak is in geschil of X (belanghebbende) in 2016 recht heeft op de jonggehandicaptenkorting. X voldeed in het jaar 2016 aan de materiële voorwaarden die gesteld worden in artikel 3:3 Wajong en had daarom in dat jaar recht op toekenning van een Wajong-uitkering. Aan X is in dat jaar echter geen Wajong-uitkering uitgekeerd. De aanvraag voor de Wajong-uitkering is ingediend op 19 februari 2019. Na honorering van het verzoek is deze toegekend met terugwerkende kracht tot 19 februari 2018.

Hof Amsterdam is van oordeel dat het criterium voor toekenning van de jonggehandicaptenkorting in de zin van artikel 8.16a Wet IB 2001 ruim dient te worden geïnterpreteerd. In het artikel is nadrukkelijk niet naar afdeling 3 van hoofdstuk 3 Wajong verwezen en naar het oordeel van het Hof kan daarom ook niet als voorwaarde voor de toepassing van de jonggehandicaptenkorting worden gesteld dat een aanvraag voor een Wajong-uitkering in 2016 is ingediend, zoals de Inspecteur betoogt. X heeft voor het jaar 2016 volgens het Hof recht op de jonggehandicaptenkorting. Gelet hierop komt het Hof niet toe aan de behandeling van de tweede beroepsgrond, te weten het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het hoger beroep van X is gegrond. De uitspraak van Rechtbank Noord-Holland wordt vernietigd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
6 februari 2024
Rolnummer
22/2466
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:357
NLF-nummer
NLF 2024/0802
Aflevering
2 april 2024
bwbr0011353&artikel=8.16a,bwbr0011353&artikel=8.16a

Naar de bovenkant van de pagina