Afwaardering vordering op basis van goed koopmansgebruik niet toegestaan
Hof Arnhem-Leeuwarden, 31 mei 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(14)
- Jurisprudentie(330)
- Commentaar NLFiscaal(17)
- Literatuur(103)
- Recent(16)
- Kennisgroepstandpunt(1)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(3)
Samenvatting
Op 31 december 2001 hebben een stichting (als beheerder) en X (bv; belanghebbende) (als bewaarder) een besloten fonds voor gemene rekening (het fonds) opgericht. Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of de rekening-courantvordering op het fonds ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd met € 298.253 in 2013 en € 153.801 in 2014. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vragen of:
- afwaardering van de rekening-courantvordering op grond van goed koopmansgebruik is toegestaan;
- sprake is van een rekening-courantverhouding die onzakelijk is (geworden).
Het Hof beantwoordt de eerste vraag ontkennend. Op grond van goed koopmansgebruik is een afwaardering van een vordering aan de orde wanneer, beoordeeld naar de toestand op de balansdatum, sprake is van een reëel risico dat de vordering niet of voor een deel niet zal worden terugbetaald.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur ligt het op de weg van X om aannemelijk te maken dat een dergelijk risico zich op de beide balansdata (ultimo 2013 en 2014) heeft voorgedaan. Daarin is X volgens het Hof niet geslaagd. Aangezien een afwaardering van de rekening-courantvordering op de beide balansdata op grond van goed koopmansgebruik niet aan de orde is, behoeft de vraag of sprake is van een rekening-courantvordering die onzakelijk is (geworden) geen behandeling.
Het hoger beroep van X wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van [belanghebbende bv te vestigingsplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 december 2020, nummer AWB19/2289 en AWB19/2290, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 47.249. Bij beschikkingen is het verlies voor dat jaar vastgesteld op € 0, is € 23.717 aan verlies verrekend en is € 2.634 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 316.398. Bij beschikking is € 17.775 aan belastingrente in rekening gebracht
1.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 en 1.2 genoemde aanslagen en beschikkingen.
1.4. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. T.H.Th. Feringa, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Tot zijn overlijden [in] 2018 was de heer [naam4] (hierna: [naam4] ) directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. [naam4] was gehuwd met [naam5] (hierna: de echtgenote). Samen hebben zij drie kinderen (hierna: de kinderen).
2.2. [naam4] heeft op 31 december 2001 Stichting [naam6] (hierna: de Stichting) opgericht. [naam4] en de echtgenote vormden het bestuur van de Stichting.
2.3. Eveneens op 31 december 2001 hebben de Stichting (als beheerder) en belanghebbende (als bewaarder) het besloten fonds voor gemene rekening [naam7] opgericht (hierna: het [naam7] ). De oprichtingsakte van het [naam7] luidt, voor zover van belang, als volgt:
2.4. Bij akte van 27 december 2002 hebben [naam4] en de echtgenote vermogen ingebracht in het [naam7] tegen uitreiking van participaties (hierna: de inbrengakte). De inbrengakte luidt, voor zover van belang, als volgt:
- de Participant 1 [Hof: [naam4] ] is voornemens de navolgende vermogensbestanddelen in economische eigendom (in natura) te storten in het Fonds tegen uitgifte van participaties;
- tussen de Beheerder, de Bewaarder en de Participanten wordt bij deze ter inbreng van vermogensbestanddelen in het Fonds en ter verkrijging van participaties in het Fonds alsmede terzake van de bewaring van deze vermogensbestanddelen een overeenkomst gesloten;
- deze overeenkomst geldt tevens als een verzoek tot uitgifte van participaties als bedoeld in artikel 7 van voormelde oprichtingsakte van het Fonds en in afwijking van hetgeen in de oprichtingsakte is vermeld zal de uitgifte krachtens overeenkomst tussen de belanghebbenden plaatsvinden per zevenentwintig december tweeduizend twee;
- ter uitvoering van vorenstaande overeenkomst zullen bij deze akte de na te melden vermogensbestanddelen ten name van de Bewaarder worden gesteld dan wel aan de Bewaarder in eigendom worden geleverd en zal de economische eigendom van de na te melden vermogensbestanddelen in het Fonds worden ingebracht dan wel aan de Participanten 1 en 2 [Hof: [naam4] en de echtgenote] van het Fonds worden geleverd waarna door de Beheerder participaties zullen worden uitgegeven aan de Participanten 1 en 2.
- zevenduizend tweehonderd zevenenzeventig (7.277) participaties op naam met een nominale waarde van driehonderd Euro (EUR 300,—) genummerd 1 tot en met 7.277, aan de Participant 1 [Hof: [naam4] ], die de participaties hierbij aanvaardt;
- één (1) participatie op naam met een nominale waarde van driehonderd Euro (EUR 300,—) genummerd 7.278 aan de Participant 2 [Hof: de echtgenote], die de participatie hierbij aanvaardt.
2.5. Ook in de jaren daarna is vermogen ingebracht in het [naam7] tegen uitgifte van participaties.
2.6. Op enig moment hebben [naam4] en de echtgenote hun participaties in het [naam7] overgedragen aan de kinderen.
2.7. Tussen belanghebbende en het [naam7] bestaat een rekening-courantverhouding. Uit de jaarcijfers van het [naam7] komt het volgende beeld naar voren over het verloop van de rekening-courantverhouding in relatie tot de activa, het kapitaal en het resultaat van het [naam7] (bedragen in €):
Stand RC |
Totaalbedrag activa |
Kapitaal [naam7] |
Resultaat [naam7] |
|
2004 |
-913.279 |
3.303.990 |
||
2005 |
-1.016.925 |
3.408.556 |
3.265.977 |
104.987 |
2006 |
183.276 |
3.495.769 |
3.170.248 |
80.828 |
2007 |
199.087 |
2.147.775 |
1.168.817 |
-21.431 |
2008 |
612.234 |
1.724.606 |
1.109.561 |
-59.256 |
2009 |
1.136.623 |
1.164.312 |
25.174 |
-77.220 |
2010 |
1.249.381 |
1.212.341 |
-39.553 |
-64.727 |
2011 |
1.303.172 |
1.245.114 |
-60.571 |
-21.018 |
2012 |
1.374.016 |
1.148.921 |
-227.608 |
-167.037 |
2013 |
1.425.681 |
1.129.941 |
-298.253 |
-70.645 |
2014 |
1.462.251 |
751.595 |
-713.196 |
-414.943 |
2.8. In 2007 is voor € 1.980.000 aan participaties ingekocht (3 keer 2.200 participaties van € 300) met als doel de bestaande schuldverhoudingen tussen [naam4] en de kinderen te verrekenen, zodat uiteindelijk alleen een schuldverhouding tussen belanghebbende en het [naam7] zou overblijven. Mede als gevolg hiervan is het kapitaal van het [naam7] afgenomen tot € 1.168.817. Na deze verrekeningen en een aflossing van de schuld van het [naam7] aan [naam4] in 2008, was belanghebbende de enige (grote) schuldeiser van het [naam7] .
2.9. In het jaar 2008 zijn de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en het [naam7] :
- rente 5%
- kredietlimiet € 800.000
Er zijn geen aflossingsverplichtingen overeengekomen of zekerheden gesteld.
2.10. Op 18 februari 2009 is de ‘Gewijzigde overeenkomst tot kredietverstrekking in rekening courant’ (hierna: de R/C-overeenkomst) getekend namens belanghebbende als schuldeiser en het [naam7] , daarbij vertegenwoordigd door het bestuur - naar het Hof begrijpt: de Stichting als beheerder - in de personen van [naam4] en de echtgenote, als schuldenaar. De R/C-overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
2.11. Op 4 mei 2009 heeft opnieuw een inkoop van participaties plaatsgevonden, nu voor in totaal € 1.080.000 (3 keer 1.200 participaties van € 300). Het kapitaal van het [naam7] is mede hierdoor verder afgenomen tot € 25.174.
2.12. Eveneens op 4 mei 2009 hebben de volgende cessies van vorderingen plaatsgevonden tussen de kinderen, het [naam7] , [naam4] en belanghebbende:
- Akte van cessie I: De vordering van de kinderen van € 1.007.166 op het [naam7] , die is ontstaan door de inkoop van certificaten, wordt overgedragen aan belanghebbende in ruil voor een schuldigerkenning van belanghebbende aan de kinderen voor dat bedrag.
- Akte van cessie II: De kinderen dragen hun vordering op belanghebbende over aan [naam4] in privé. Het resultaat van de cessie is dat [naam4] een schuld aan zijn kinderen krijgt van € 1.007.166.
- Akte van cessie III: Het [naam7] draagt haar vordering van € 500.000 op [naam8] B.V. over aan belanghebbende. Het gevolg hiervan is dat de schuld in rekening-courant van het [naam7] aan belanghebbende met € 500.000 wordt verminderd.
- Akte van cessie IV: [naam9] (een van de kinderen) draagt zijn vordering op [naam8] B.V. van € 250.000 over aan belanghebbende. De schuld van [naam9] aan belanghebbende wordt daardoor met € 250.000 verminderd.
- Akte van cessie V: belanghebbende draagt haar vordering op [naam8] B.V. ter hoogte van € 1.100.000 (de vorderingen uit hoofde van voormelde akten van cessie III en IV en een vordering van belanghebbende van € 350.000 op [naam8] B.V. die al bestond) over aan [naam4] in privé, tegen een schuldigerkenning door [naam4] voor dat bedrag. Het gevolg hiervan is dat de schuld van [naam4] aan belanghebbende met € 1.100.000 wordt verhoogd.
- Akte van cessie VI: Het [naam7] draagt haar vordering van € 58.824 op [naam10] BV over aan belanghebbende. De schuld van het [naam7] aan belanghebbende wordt daardoor met € 58.824 verminderd.
2.13. In de aangiften Vpb voor de jaren 2013 en 2014 heeft belanghebbende de rekening-courantvordering op het [naam7] met respectievelijk € 298.253 en € 153.801 afgewaardeerd ten laste van haar winst. Bij het opleggen van de aanslagen Vpb voor de jaren 2013 en 2014 heeft de Inspecteur die afwaarderingen ten laste van de winst niet geaccepteerd. De hiertegen gerichte bezwaren zijn bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
2.14. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2009 als schuldeiser onzakelijk heeft gehandeld door de rekening-courantvordering in 2009 te laten oplopen. Belanghebbende heeft bovendien nagelaten te handelen c.q. haar positie als schuldeiser niet versterkt, waardoor ook de begin 2009 reeds bestaande rekening-courantvordering onzakelijk is geworden. De rekening-courantvordering kan daarom volgens de Rechtbank niet ten laste van de winst worden afgewaardeerd. Gelet hierop heeft de Rechtbank de vraag of afwaardering van de rekening-courantvordering op basis van goed koopmansgebruik is toegestaan, onbehandeld gelaten.
3. Geschil
3.1. In hoger beroep is in geschil of de rekening-courantvordering op het [naam7] ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd met € 298.253 in 2013 en € 153.801 in 2014. Het geschil spitst zich toe op de vragen of:
- afwaardering van de rekening-courantvordering op grond van goed koopmansgebruik is toegestaan;
- sprake is van een rekening-courantverhouding die onzakelijk is (geworden).
3.2. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof zal eerst ingaan op de door de Rechtbank onbehandeld gelaten vraag of afwaardering van de rekening-courantvordering op het [naam7] op grond van goed koopmansgebruik is toegestaan.
4.2. Op grond van goed koopmansgebruik is een afwaardering van een vordering aan de orde wanneer, beoordeeld naar de toestand op de balansdatum, sprake is van een reëel risico dat de vordering niet of voor een deel niet zal worden terugbetaald.
4.3. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, ligt het op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat een dergelijk risico zich op de beide balansdata (ultimo 2013 en 2014) heeft voorgedaan.
4.4. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende daarin niet geslaagd.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat het [naam7] als fiscaal transparant moet worden aangemerkt. Gelet op de inhoud van de oprichtingsakte en de inbrengakte zal het Hof partijen hierin volgen. Vanwege die fiscale transparantie van het [naam7] zijn - afhankelijk van de civielrechtelijke duiding van het [naam7] - als mogelijke verhaalsobjecten voor de rekening-courantvordering in beeld de betrokkenen bij het [naam7] , te weten: (i) de participanten (de drie kinderen) als economisch gerechtigden tot het fondsvermogen, (ii) de beheerder (de Stichting) die het fondsvermogen beheert en als ‘bestuurder’ de R/C-overeenkomst met belanghebbende heeft gesloten en (iii) de bewaarder (belanghebbende zelf) als juridisch gerechtigde tot het fondsvermogen.
4.6. Ter voldoening aan de bewijslast is het in de eerste plaats aan belanghebbende om aan te geven op wie van de betrokkenen bij het [naam7] zij haar rekening-courantvordering zou moeten verhalen. Belanghebbende heeft dat inzicht niet verschaft, terwijl dit ook uit de oprichtingsakte, de inbrengakte, de R/C-overeenkomst, de overige stukken van het geding (waaronder de jaarstukken van het [naam7] ) en de verklaringen hierover ter zitting niet eenduidig is vast te stellen.
4.7. Belanghebbende heeft evenmin voldoende inzicht verschaft in de vermogenspositie van die betrokkenen, waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat sprake is van een reëel risico dat de rekening-courantvordering niet of voor een deel niet zal worden terugbetaald. Het Hof merkt daarbij nog op dat voor zover de bewaarder van het [naam7] verhaal zou moeten bieden, het in wezen een vordering op haarzelf betreft.
4.8. Gelet op het voorgaande kan de enkele verwijzing naar het negatieve kapitaal in de jaarstukken van het [naam7] , als ware het een zelfstandige rechtspersoon, niet dienen ter rechtvaardiging van een afwaardering van de rekening-courantvordering. Daarbij komt dat de Inspecteur het bestaan van een negatief kapitaal van het [naam7] gemotiveerd heeft weersproken door te wijzen op stille reserves die (mogelijk) schuil gaan in bepaalde activa van het [naam7] , in het bijzonder percelen grond, wanneer zij op de werkelijke waarde zouden zijn gewaardeerd. Dat op beide balansdata (ultimo 2013 en 2014) vanwege de gevolgen van de kredietcrisis en de intrekking van een structuurvisie voor het gebied waarbinnen de percelen zijn gelegen van stille reserves geen sprake is geweest, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Een cijfermatige onderbouwing hiervan, in de vorm van een waardebepaling per die balansdata, ontbreekt.
4.9. Aangezien een afwaardering van de rekening-courantvordering op de beide balansdata (ultimo 2013 en 2014) op grond van goed koopmansgebruik niet aan de orde is, behoeft de vraag of sprake is van een rekening-courantvordering die onzakelijk is (geworden) geen behandeling.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.