Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) woont in Nederland en werkt in het kader van een leidinggevende functie voor concernvennootschappen in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Hij is in dienstbetrekking bij een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap, maar werkt ook voor de in Duitsland gevestigde vennootschap A (GmbH).

In geschil is of X recht heeft op aftrek elders belast inkomen voor de werkzaamheden verricht voor A.

In dit verband is de vraag aan de orde of A de (materiële) werkgever van X in verdragszin is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft die vraag beantwoord aan de hand van een van de jurisprudentie afwijkende benadering.

Hof Den Bosch beoordeelt in hoger beroep de merites daarvan en volgt de benadering van de Rechtbank niet. Het Hof komt wel tot een OESO-conforme invulling van het materiële werkgeverschap. Die houdt onder meer in dat het vereiste van geïndividualiseerde doorbelasting van loonkosten niet als conditio sine qua non voor dat werkgeverschap wordt beschouwd, maar als één van de daarvoor relevante criteria. Het Hof acht in het onderhavige geval niet aannemelijk dat X in een gezagsrelatie tot A werkte. De arbeidsbeloning van X is ook niet geïndividualiseerd doorbelast aan die vennootschap. Volgens het Hof kan niet worden geoordeeld dat X zijn beloning, voor zover toerekenbaar aan zijn in Duitsland verrichte arbeid, heeft verkregen van een aldaar gevestigde werkgever. Hij heeft geen recht op een vermindering ter zake van het aan X toerekenbare deel van zijn arbeidsbeloning.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
30 december 2020
Rolnummer
20/00107
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:3851
Auteur(s)
Mees Vergouwen
De Brauw Blackstone Westbroek/ Universiteit Leiden
NLF-nummer
NLF 2021/0482
Aflevering
4 maart 2021
Judoreg
NFB4166
bwbv0004851&artikel=5,_7_en_13,bwbv0004851&artikel=5,_7_en_13

Naar de bovenkant van de pagina