4,5 jaar cel voor witwassen geld Belastingdienst (2)
Rechtbank Gelderland, 30 december 2021
Samenvatting
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak van de officier van justitie tegen veroordeelde, geboren op geboortedag 1969 in geboorteplaats, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende in Turkije op het adres:
- adres 1, dan wel
- adres 2.
1. De inhoud van de vordering
De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Dat voordeel is door de officier van justitie geschat op € 19.500.000,-.
2. De procedure
De zaak is op openbare terechtzittingen onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering bijgesteld. Hij stelt dat het geschatte voordeel enerzijds moet worden verminderd met een bedrag van € 110.000,-, welk bedrag in de strafzaak tegen [bedrijf 1] verbeurd is verklaard, en anderzijds moet worden vermeerderd met een bedrag van € 500.000,- in verband met de gestegen goudprijs. Hij vordert dat het geschatte voordeel daarom wordt geschat op een bedrag van € 19.890.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt de betalingsverplichting op dat bedrag vast te stellen.
3. De beoordeling van de vordering
Op 30 december 2021 is veroordeelde ter zake van witwassen en medeplegen van witwassen door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen.
[naam 1] heeft verklaard dat hij de zaak wilde oplichten om een goede slag te slaan. Hij heeft in IKB gekeken bij Grieks restaurant [bedrijf 2] en kwam in de concernstructuur de naam [bedrijf 3] . tegen. Hij heeft in het VPB-systeem ingelogd en een ambtshalve bezwaarscherm aangemaakt, terwijl er daadwerkelijk geen bezwaar was gemaakt. In het opdrachtscherm heeft hij de opdracht gegeven dat het systeem de definitieve aanslag die was opgelegd zou herzien. De dividendbelasting die nul was, heeft hij veranderd in een terug te geven dividendbelasting van 19,5 miljoen. De aanslag stond een week later in het systeem. Het retourgeld zou gaan naar het rekeningnummer van [bedrijf 2] dat bij de Belastingdienst bekend is.
Op 17 juni 2014 is om 7:52 uur op de bankrekening ( [rekeningnummer 1] ) van [bedrijf 4] een bedrag van € 19.500.000,- bijgeschreven, afkomstig van de Belastingdienst. Op 17 juni 2014 is om 9:08 uur een bedrag van € 110.000,- van deze rekening overgeboekt naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 5] . Tussen 9:13 uur en 10:07 uur hebben 41 spoedoverboekingen plaatsgevonden naar twee rekeningnummers in Turkije op naam van veroordeelde. Er is in totaal € 19.398.000,- overgeboekt naar Turkije. Per spoedboeking is € 10,50 kosten in rekening gebracht, waardoor in totaal € 19.397.569,50 op de rekeningen in Turkije is bijgeschreven. Bij de Denizbank A.S., gevestigd in Esentepe Istanbul, is een bedrag van € 10.167.769,- bijgeschreven op rekeningnummer [rekeningnummer 3] . Bij de Turkiye Iş Bankasi A.S., gevestigd in Levent Istanbul, is een bedrag van € 9.229.800,50 bijgeschreven op rekeningnummer [rekeningnummer 4] .
Naar aanleiding van rechtshulpverzoeken aan Turkije is in Turkije [getuige] gehoord als getuige. [getuige] heeft verklaard dat hij sinds 2013 directeur is van de Iş Bankasi in het winkelcentrum Viaport Avm. Hij kent veroordeelde omdat er een hoog bedrag werd overgeboekt op zijn rekening bij de bank. Het betrof een bedrag van € 9.229.800,50 dat in 19 verschillende delen binnenkwam. De overboekingen waren afkomstig van een Nederlands bedrijf genaamd [bedrijf 4] Op 18 juni 2014 heeft veroordeelde € 5.000,- omgewisseld in Turkse lira. Op 20 juni 2014 kocht hij met de helft van het resterende geld 149.480 gram goud en heeft hij € 10.000,- overgemaakt naar een persoon genaamd [naam 2] . Verder heeft veroordeelde op 23 juni 2014 een bedrag van € 38.000,- en op 24 juni 2014 een bedrag van € 1.300.000,- contant opgenomen.
Een deel van het geld dat is overgeboekt naar Turkije is gebruikt voor de aankoop van goud.
Uit informatie van de rijksadvocaat blijkt dat op respectievelijk 7 en 8 juli 2014 in Turkije beslag is gelegd onder meer:
- bij de Denizbank op € 9.167.715,- en 32.180,21 gram goud (waarde € 1.000.000,-)
- bij de Iş Bankasi op € 3.264.344,79 en 149.480 gram goud (waarde € 4.612.400,-).
Veroordeelde heeft verklaard dat hij van het geld dat was overgemaakt op zijn rekening bij de Iş Bankasi de helft heeft omgewisseld in goud. Van het geld op de rekening van de Denizbank heeft hij € 1.000.000,- omgewisseld in goud.
De rechtbank overweegt dat bij de bepaling van het ontnemingsvoordeel volgens vaste jurisprudentie wordt uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene gezegd kan worden in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk te hebben genoten.
De rechtbank stelt vast dat uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat zichtbaar is waarheen het geld van de Belastingdienst is overgeboekt en wat er vervolgens met het geld is gebeurd. Het geld is vanaf de Belastingdienst op de rekening van [bedrijf 4] geboekt en vervolgens overgeboekt: € 110.000,- naar de rekening van [bedrijf 5] en € 19.398.000,- naar twee Turkse rekeningen van veroordeelde. De rechtbank merkt in dit verband op dat van dit bedrag € 8.000,- een legale afkomst heeft, te weten uit het banktegoed van [bedrijf 4] Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat veroordeelde de beschikkingsmacht had over het geld dat op zijn rekeningen is binnengekomen. Zo heeft hij bij de Iş bankasi een deel van het geld opgenomen, geld overgemaakt aan een derde, geld omgewisseld in Turkse lira en geld omgezet in goud en bij de Denizbank een deel van het geld omgezet in goud. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat veroordeelde financieel voordeel heeft gehad van de op zijn rekeningen bijgeboekte bedragen.
Anders is dat ten aanzien van het bedrag van € 110.000,- dat op de rekening van [bedrijf 5] is overgeboekt. Niet blijkt dat veroordeelde daar financieel voordeel van heeft gehad. De rechtbank zal dit bedrag daarom niet meenemen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het voorgaande heeft veroordeelde in ieder geval een financieel voordeel gehad van € 19.390.000,-.
Op dit bedrag moeten de kosten van de spoedoverschrijvingen in mindering worden gebracht, te weten € 430,50 ( 41 x € 10,50).
Het financieel voordeel op het moment dat het geldbedrag naar zijn Turkse rekeningen stond komt daarmee uit op 19.389.569,50.
Waardevermeerdering van het goud (vervolgprofijt)
Zoals uit de bewijsmiddelen blijkt heeft veroordeelde een deel van het geld omgezet in goud.
Uit informatie van de rijksadvocaat en de Turkse verklaring van veroordeelde blijkt dat bij de Denizbank een bedrag van € 1.000.000,- is omgezet in 32.180,21 gram goud. Bij de Iş Bankasi is een bedrag van € 4.612.400,- omgezet in 149.480 gram goud.
Op 17 december 2021 bedroeg de Londense goudprijs € 51,42 per gram.
Het goud dat veroordeelde in juni/juli 2014 via de Denizbank heeft aangekocht is gelet op de huidige goudprijs nu € 1.654.706,40 waard, een waardevermeerdering van € 654.706,40.
Het goud dat veroordeelde in juni 2014 via de Iş Bankasi heeft aangekocht is gelet op de huidige goudprijs nu € 7.686.261,60 waard, een waardevermeerdering van € 3.073.861,60.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houden met vervolgprofijt in de vorm van de waardevermeerdering van het goud. Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt dan:
€ 19.389.569,50
654.706,40
3.073.861,60 +
€ 23.118.137,50
De rechtbank zal veroordeelde veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Nederlandse Staat.
De rechtbank merkt op dat voor het vermeerderen van het geschatte voordeel met de wettelijke rente, zoals door de officier van justitie gevorderd, geen wettelijke grondslag bestaat.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering door de officier van justitie ten hoogste kan worden gevorderd bepalen op drie jaar. Dat is de maximum termijn die de rechtbank ex artikel 36e, elfde lid, van het Wetboek van strafrecht kan opleggen.
4. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 23.118.137,50;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 3 jaren.
Aldus gegeven door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. R. Raat en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 december 2021.