Samenvatting
Over miscommunicatie en wantrouwen in het fiscale debat gingen de oratie van Sjoerd Douma en het minisymposium in de Koninklijke Industrieele Groote Club in Amsterdam. Paul de Haan was hierbij aanwezig.
Opinie
Op het vliegveld van Nairobi zag ik vorige week een jongen met een T-shirt waarop stond: there is no plan B. In de inaugurele rede van Sjoerd Douma wordt gewag gemaakt van het B-teaminitiatief, een initiatief van het internationale bedrijfsleven dat zich inzet voor goed en eerlijk bestuur als alternatief (plan B) voor het alleen maar winst en omzet maken van plan A. Voor de supporters van het B-team – waaronder Shell en Unilever – bestaat er alleen maar een plan B. Een boodschap als ‘afschaffen van de dividendbelasting is goed voor het vestigingsklimaat’ wordt door velen opgevat als ‘afschaffen van de dividendbelasting is goed voor Shell en Unilever’. Er zijn zelfs mensen zo wanhopig op dit punt dat zij om een onderbouwing ervan vragen door economen, zoals bekend de sterrenwichelaars van onze moderne tijd. Voor wat betreft het Nederlandse fiscale beleid inzake met name brievenbusmaatschappijen hebben zeer gerespecteerde economen in 2013 onderzoek gedaan en gezegd dat wij geen belastingparadijs zijn maar bijvoorbeeld wel een schakelland. Ik heb niet de indruk dat deze rapporten de discussie in Nederland hebben afgesloten, integendeel.
Verder zijn er mensen die menen dat Nederland als vestigingsplaats volstrekt beneden de maat is en dat alleen een wonder ons nog kan redden. Het VNO (lees: banken, Unilever, Shell en Philips) behoort tot die groep. Terzelfdertijd handhaaft Nederland zich royaal in de Global Competiveness Index in de top 4 met Singapore, Zwitserland en Amerika. Velen (waaronder ik) menen dan ook dat er sprake is van een soort vestigingsplaatsfundamentalisme als excuus om politiek opportunisme als beleid te presenteren of het grootkapitaal te coifferen. Dat laatste mag, maar leg het dan uit en leg het consistent uit (het eerste valt alleen inconsistent uit te leggen). Ik denk dat veel mensen echt wel begrijpen dat een hoofdkantoor van Shell en Unilever in Nederland een positieve impact heeft op onze economie. Als een daartoe strekkend onderzoek gesponsord wordt door zeg Shell dan zal dat – terecht – op gezonde achterdocht kunnen rekenen.
Over dit soort miscommunicatie en wantrouwen gingen de oratie van Douma en het minisymposium in de Koninklijke Industrieele Groote Club in Amsterdam. De Club is gehuisvest in een prachtig, sfeervol gebouw met klassiek interieur waarin alleen het pontificale portret van de oplichter-prins (Bernhard) mijns inziens uit de toon valt. Het minisymposium was besloten en het debat viel onder de Chatham House Rule, waarover op het internet valt te lezen:
Niet benauwd om nieuwe wegen in te slaan, hadden Douma c.s. ook een drietal communicatiedeskundigen en een antropoloog uitgenodigd om uit die hoek het internationale fiscale debat te bezien. Persoonlijk ben ik heel benieuwd naar een sociaal-antropologisch onderzoek dat één van de sprekers verricht. Zij gaat als antropologe de belangrijke internationale fiscale gremia af en legt vast hoe de debatten en besluitvorming verlopen. Wij leerden verder van alles over publieke opinie, agendasetting, priming en framing. Als u wilt weten wat dat precies betekent, kijkt u ter illustratie naar wat Oxfam de afgelopen jaren heeft gedaan. Dat is niet gering:
- met hulp van anderen, belastingontwijking op de publieke agenda gekregen;
- door een ‘frapper toujours’-tactiek in de media een soort memory database bij burgers aan te brengen voor de fiscale problematiek (‘priming’); en
- Nederland als belastingparadijs te ‘framen’.
Communicatiewetenschap deed mij eerlijk gezegd altijd denken aan een methodische handleiding over het openen en sluiten van deuren. Het klopt allemaal wel maar ‘who cares’? In dit verband is het echter van groot belang om te zien hoe de media werken en wat publieke opinie is. Het blijft verbijsterend om te zien hoe eenzelfde gebeurtenis volstrekt anders uitpakt in de Washington Post, New York Times en de Seattle Times (als uitvoerig toegelicht door één van de sprekers.) ‘Bias’ of vooringenomenheid is zeker niet beperkt tot de rioolpers. En deelnemers aan het fiscale debat dienen zich te vergewissen van de logica van de media. Het symposium was duidelijk een eerste stap naar een meer gerichte uitwisseling. De communicatiologen (waarvan ik de namen niet mag onthullen) deden hun best in eenvoudige bewoordingen uit te leggen wat die wolkdiagrammen (ik zeg het maar huiselijk) nu eigenlijk verklaarden en vooral wat niet. De fiscalisten luisterden geduldig en welwillend. En er is altijd wel een dwarse enkeling die assertiviteitstraining heeft gedaan en aan het einde van de dag vermoeid vraagt welk probleem we nu eigenlijk willen oplossen.
Ook de fiscale verhalen waren eerder verkennend dan provocerend.
De synthese kwam tot stand in de rede van Douma na het symposium in de even verderop aan de Singel gelegen aula van de UvA. In zijn oratie komt Douma met aanbevelingen. Vooral bedrijven zouden er beter aan doen om te reageren op de verhalen over ‘hun’ belastingpositie maar ook luisteren naar wat hun stakeholders hierover te vertellen hebben. Hij haalt onder andere het Engelse Henley-rapport aan waarin wordt geconcludeerd, dat:
Dit geldt mijns inziens a fortiori voor de belastingadviessector. Het laatste echte tv-debat ging tussen een professorale Kavelaars en jeugdige Jesse Klaver, waarbij eerstgenoemde het – ondanks een surplus aan kennis – erg moeilijk had. In de media gelden eigen wetten.
Vanuit de zaal werd tijdens het symposium terecht de aandacht gevestigd op het menselijke aspect. Mijn (speculatieve) inschatting is de volgende. Fiscalisten binnen en buiten een bedrijf koesteren als deskundigen hun isolement en hebben een grote angst voor de media en het publieke debat. Binnen adviespraktijken zie je dat die angst gevoed en in stand gehouden wordt door (interne) media- en communicatieadviseurs die daaraan op hun beurt hun machtspositie binnen de adviespraktijk ontlenen. Mensen die het publieke debat zoeken worden indringend aangesproken op het enorme risico van het publieke debat: ‘stilzitten als je geschoren wordt’, ‘ze maken gehakt van je’ en ‘nooit wrijven in een vlek’ zijn gevierde boodschappen. Zoals aangevoerd door één van de andere sprekers, tonen bedrijven zich in hoge mate non-communicatief of non-responsief waar het hun belastingbeleid betreft, zelfs waar het om hun publieke financiële rapportages gaat.
De Belastingdienst heeft zijn eigen problemen met het debat. In een eerdere opinie heb ik het al gehad over het recente congres in Utrecht met als titel de Januskop van de Belastingdienst. Aan de ene kant moet de fiscus meehelpen investeringen aan te trekken en belastingobstakels opruimen voor bedrijvigheid en aan de andere kant moet er geheven worden. Ik heb als adviseur wel meegemaakt dat een klant na langdurige en intensieve onderhandelingen over de fiscale behandeling van de vestiging hier te lande van een regionaal hoofdkantoor een belastingruling had gekregen, een groot kantoor opende in Nederland en er vervolgens enige jaren later bij een belastingcontrole door de fiscus ongenadig van langs kreeg. (Deels terecht overigens.) De tweeslachtigheid (of misschien wel: ‘hybrid schizofrenic mismatching’) leidt overigens – zo schat ik in – eerder tot ongemak dan tot ongelukken. Dat laat onverlet de vraag of het fiscale beleid en de uitvoering ervan in zijn algemeenheid niet meer gedepolitiseerd moeten worden of anderszins beschermd tegen de politieke waan van de dag?
Naast transmissietheorie, statistiek en enquêtes over most important issues (mip’s), konden meer ouderwetse begrippen behandeld worden. De ethiek en eer van het (advies)beroep komen onvermijdelijk aan bod bij een moreel fenomeen als belastingen. Volgens de Duitse socioloog Max Weber is het beroep los komen te staan van de roeping en kan de eer van het beroep – zeg ik – letterlijk ingeruild worden voor omzet. Hij pleit voor gedrevenheid, verantwoordelijkheidsgevoel en inzicht vermengd met een letterlijk te nemen zakelijkheid; in de zin van een dienstbaarheid aan de zaak zelf. Zoals één van de sprekers al zei: er is altijd wel een Duitse professor te vinden die het honderd jaar geleden voorspelde. Een van de sprekers benadrukte – in navolging van de Engelse filosoof Onora O’Neill – dat vertrouwen niet het draaipunt moet zijn, maar het aantoonbaar betrouwbaar (‘trustworthy’) zijn. Bankiers moeten daarvoor heden ten dage zelfs een eed afleggen.
Een meer fundamentele en politieke vraag zou wellicht in ander verband aan de orde kunnen komen. Is het systeem waarin wij zo graag het vertrouwen willen herstellen, dat vertrouwen waard? Dat betreft niet alleen het achterhaalde internationale fiscale systeem met het disfunctionele arm’s length-beginsel als uitgangspunt. Het is zeer de vraag of dat beginsel door de G 20 en de OECD overeind kan worden gehouden. De digitale economie en de fiscale behandeling daarvan dreigt iedere multilaterale oplossing te frustreren en het Indiase model – unilateraal aanpakken die handel met alles wat je hebt – lijkt aan de winnende hand.
Het betreft zeker ook de meer algemene politiek-sociale systemen. Sloterdijk weet het weer eens mooi samen te vatten:
Een van die ‘verliezers’ is de Singaporese publicist Mahbubani die het westerse model graag mag confronteren met een nieuwe werkelijkheid. Een nieuwe werkelijkheid waarin voor westers superioriteitsdenken geen plaats (meer) is. Of in zijn woorden:
De Chinese denker Zhang Wei Wei gaat als ik het goed zie, een stap verder en meent dat het westerse bestuursmodel met zijn nadruk op vrijheid van meningsuiting, individuele rechten en publiek debat in veel gevallen tot wankelmoedig bestuur en chaos leidt. Zou inperking van die vrijheden onderdeel kunnen uitmaken van Mahbubani’s ‘dose of Machiaveli’? Meer accent op de zaak van de republiek zelve dan op de makkelijk te manipuleren – want niet-bestaande – volkswil? Ik denk dat we van het huidige succes van bijvoorbeeld China kunnen leren dat toezicht, discipline en regulering in iedere samenleving essentieel zijn en dat het Amerikaanse kapitalisme op libertarische leest geschoeid, met name op die punten grote tekortkomingen vertoont. Indachtig de woorden van John Gray:
Kijk, dat noem ik nu heldere, duidelijke communicatie.
De receptie na afloop van de oratie was druk bezocht, de aula kreunde en steunde onder de vele bezoekers en de stemming was opperbest. In het stillere gangpad buiten de feestzaal trof men de drie communicatiewetenschappers aan die zoals wij inmiddels weten, niet van ruis houden.
Rest mij Sjoerd Douma, het organisatieteam van de UvA , het IBFD en het ACTL als sponsoren hartelijk dank te zeggen voor een mooi symposium en een inaugurele rede die niets aan duidelijkheid te wensen overliet. Voor fiscalisten is een nieuw en noodzakelijk onderzoeksterrein ontsloten.