Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) drijft samen met een ander in vof-verband een onderneming.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de vof zijn de door X ingediende aangiften IB/PVV 2011 tot en met 2016 gecorrigeerd in die zin dat de verantwoorde winst uit onderneming is verhoogd. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd (jaren 2012-2016).

Met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2013 heeft de Inspecteur een informatiebeschikking gegeven waarbij is vastgesteld dat X met betrekking tot de vof voor die jaren niet (volledig) heeft voldaan aan de in artikel 52 AWR voorgeschreven verplichtingen. Die beschikking heeft Hof Den Haag eerder (16 november 2016, 16/00254, ECLI:NL:GHDHA:2016:4411) vernietigd. De Hoge Raad heeft het tegen die uitspraak ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard (artikel 81 Wet RO; HR 20 oktober 2017, 16/06234, ECLI:NL:HR:2017:2677)

Hof Den Haag heeft in de onderhavige procedure betreffende de aanslagen IB/PVV 2011-2016 geoordeeld dat de administratie van de vof niet kan dienen als grondslag voor de omzet- of winstberekening. Het is tot het oordeel gekomen dat X voor de in geschil zijnde jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de Inspecteur zich terecht heeft beroepen op omkering en de verzwaring van de bewijslast.

X betoogt in cassatie onder meer dat het oordeel van het Hof in strijd is met het recht, omdat het Hof daarmee terugkomt van zijn eerdere uitspraak die inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. De Hoge Raad verwerpt dit betoog.

X komt wel terecht op tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot de boeten.

Het Hof acht aannemelijk dat X aanzienlijke inkomsten heeft genoten en dat hij, door deze inkomsten niet in zijn aangiften voor de jaren 2012 tot en met 2016 op te nemen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van hem in die jaren te weinig belasting zou worden geheven.

Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt volgens de Hoge Raad echter niet in te zien waarom X zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat de administratie van de vof en zijn daarop gebaseerde aangiften voor de IB/PVV onjuist waren en dat hij die kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam voor een nadere beoordeling van de vraag of X de voor oplegging van de boeten op grond van artikel 67d, lid 1, AWR vereiste opzet heeft gehad.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2011 t/m 2016
Instantie
HR
Datum instantie
13 oktober 2023
Rolnummer
21/05244
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1336
Auteur(s)
mr. M.F. Kossen
Radboud Universiteit Nijmegen / FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2023/2459
Aflevering
2 november 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6057
bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002320&artikel=27e&lid=1,bwbr0002320&artikel=27e&lid=1,bwbr0002320&artikel=52,bwbr0002320&artikel=52,bwbr0002320&artikel=67d,bwbr0002320&artikel=67d,bwbv0001000&artikel=6,bwbv0001000&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina