In een recent rapport van Corporate European Observatory (CEO) met de titel ‘Accounting for influence’ maakt CEO melding – op de inmiddels bekende alarmistische toon – van een enorme verstrengeling van de Big Four-kantoren en de EU-instellingen. En dat terwijl de Big Four-kantoren volgens CEO de tax avoidance mogelijk hebben gemaakt en dus geen legitieme gesprekspartners zijn. Zoals de tabaksindustrie niet mee zou mogen praten over een rookverbod. Hoe CEO dat doet, staat op een verfrissend eenvoudig schema op pagina 8 van het rapport met pijltjes verluchtigd: ‘ze’ doen werk voor de EU, ‘ze’ lobbyen bij de EU, ‘ze’ zitten in EU-advisory groups en ‘ze’ wisselen stuivertje met werknemers van de Europese instellingen. De conclusie: stop ermee want de Big Four ondermijnen het beleid tegen belastingontwijking. Volgens Paul de Haan is de bewijsvoering van CEO mager.
Via LinkedIn zag ik Yuval Feldmans boek ‘The law of good people’ langskomen. Hij introduceert de term ‘ordinary unethicality’. De laatste term is vrijwel onvertaalbaar, vind ik. Alledaagse immoraliteit? In een interview
In Orange Is the New Black
Feldman meent verder dat organisaties beoordeeld moeten worden op de door hen gecreëerde context waarbinnen mensen makkelijker of moeilijker kunnen ontsporen. Een bedrijf dat winstgerelateerde beloningen hanteert, zal verkopers er eerder toe brengen agressieve verkooptrucs te gebruiken en te liegen over hun omzet of erger. Daarover hierna meer.
Het doet mij denken aan Arendt’s bespiegeling over het proces tegen Eichmann – vertegenwoordiger van nazi-Duitsland – waar zij onder meer opmerkt:
De geruchtmakende vaststellingen over de banaliteit van het kwaad
De meeste mensen verrichten hun arbeid binnen een geografische eenheid in grotere werkverbanden. Voor ons is die eenheid – het naoorlogse Nederland – door sommigen wel gedefinieerd als een ruimte, geen ideaal.
Als ‘social engineering’, marktdenken en politieke waan de boventoon voeren, spelen rechtsbeginselen een secundaire rol. Burgers, dus ook bedrijven, gaan – daartoe uitgenodigd door de overheden – calculeren. Er ontstaat zelfs een specifieke fiscaal-industriële markt waar bedrijven en overheden elkaar ontmoeten. De afschaffing van de dividendbelasting wordt ingezet om het vestigingsklimaat aantrekkelijker te maken; juridische argumenten spelen in de politieke discussie nauwelijks een rol. Een belangrijke uitzondering is die van het horizontaal toezicht; hier krijgt de goede burger c.q. het goede bedrijf wel degelijk de mogelijkheid om voordeel te behalen in plaats van over een kam geschoren te worden met allerlei klaplopers en smeerlappen. Het horizontaal toezicht sluit naar mijn mening goed aan bij de boodschap van Feldmans boek. Het strafrechtelijke beleid bij fraude door rechtspersonen is in deze zin contraproductief. De grootste rechtspersoonlijke boevenstreken kunnen vrij eenvoudig worden afgekocht. Hiermee wordt voorkomen dat men de structuur, het beleid van de organisatie en de bemoeienis van het topmanagement – dus de relevante context – onderzoekt. Als ergens zou moeten gelden: ‘de onderste steen boven’ dan is het wel in dit soort gevallen, juist omdat de context zo belangrijk is.
Voor organisaties en instellingen geldt dat zij geen moraal kunnen kennen; alleen de mensen die deel uitmaken van de organen van die organisaties kunnen ethische afwegingen maken en moreel handelen. Voor accountants- en adviesorganisaties geldt hetzelfde. Veel mensen uit de ngo-wereld en de politiek beschouwen het bedrijfsleven met grote achterdocht, juist vanwege het vermeende gebrek aan (institutionele) moraliteit en de drang tot het maken van winst. Dat heeft iets raars, aangezien de geschiedenis leert dat de grootste bloedbaden over het algemeen door overheden zijn opgezet en betrokken waren op hun eigen onderdanen.
Nu had de Chicago-econoom Milton Friedman een goed punt toen hij in zijn beroemde artikel
Over het maken van winst als primaire verantwoordelijkheid moet men overigens niet te licht denken. De recent overleden Fiat-CEO Sergio Marchionne heeft mede het wonder van Turijn verzorgd en daarmee zeg 200.000 arbeidsplaatsen veiliggesteld. Onder Marchionne – de man die nooit vakantie nam – ging de waarde van Fiat en Chrysler van $2 naar 84 miljard. Zonder nu te vervallen in een sleets loflied op de hardwerkende entrepreneur, maar onderschatten wij niet de kracht en slimheid die ondernemers moeten hebben om winst te maken en banen te creëren?
Friedman heeft mijns inziens gelijk dat het ‘corporate social responsibility’-verhaal nog steeds vaag, abstract is en in veel gevallen niet verder komt dan kletsethiek. De term is van Denker des Vaderlands Rene ten Bos en hij vervolgt: ‘De bedrijfsethiek debatteert te weinig, maar prefereert het kletsen.’
Vrije beroepsorganisaties hebben iets speciaals. Deskundigheid en waardigheid van de professie geven een extra dimensie aan dit soort instellingen, veelal partnerships met steeds sterker wordende corporate elementen. Cultuur is bepalend en binnen die cultuur speelt het beoordelings- en beloningssysteem van een partnership een essentiële rol. Als de cultuur in een kantoor aan moreel besef moet winnen, dan moet je dus beginnen en eindigen bij de beoordeling en beloning. Doet men dat niet, dan is een ethische herbezinning eerder cosmetisch van aard en uitsluitend van belang voor marketingdoeleinden. Ethische codes en protocollen en dergelijke spelen alleen een rol als ze onderdeel zijn van de dagelijkse bezigheden en uiteindelijk consequenties hebben voor bonus en promotie. Veelal komen kantoren niet verder dan op strikt rationele wijze een tax policy vaststellen, een code op de website en eventueel een commissie die dilemma’s uitdiept. En natuurlijk verplichte cursussen 18e/19e -eeuwse deugdethiek en Benthamiaans nuttigheidsdenken voor iedereen. Maar of waarden en normen daardoor geïnternaliseerd worden, dat valt te bezien. De rol van toezichthouders is, denk ik ook beperkt tot het afvinken van verschillende vakjes met vragen over de tax policy en codes enz. Vergelijk het al twaalf jaar ontoereikende toezicht van De Nederlandsche Bank op de trustsector.
Maar willen bedrijven wel dat ethiek geïnternaliseerd wordt? Het echt ontregelende van de morele dimensie is gevaarlijk. Het is die emotionele ontregeling waar ngo’s op mikken als ze belastingontwijking afzetten tegen bijvoorbeeld de kosten van gezondheidszorg in ontwikkelingslanden of sterker belastingontwijking gelijkschakelen met kindermoord. Vaak zijn het simpele provocaties, maar ik begrijp (inmiddels) wel dat men probeert het gestaalde rationalistisch-liberale harnas van de adviseurs te doorbreken. Ethiek is, denk ik net als strategie de kunst van het ‘nee’ zeggen en doen. Uit mijn eigen PwC-tijd weet ik dat ‘we’ – door schade en schande wijs geworden – indertijd nee hebben gezegd tegen het verzoek om de audit te doen van onderdelen van het Italiaanse zuivelconglomeraat Parmalat, toentertijd een geliefde target onder de Big Four. We doen de audit van of alles of van niets, was de boodschap van PwC. Het werd niets. Op korte termijn kostte dat veel omzet, op langere termijn achteraf bezien, een gouden zet. Een dergelijke opstelling ging om de kwaliteit van de dienstverlening maar is ook vervlochten met allerlei morele oordelen. Laat je jezelf in een situatie brengen waarin je geen totaaloverzicht hebt en dus welbewust gaten in je morele verdedigingslinie hebt? Het heeft me verbaasd waarom ‘we’ binnen PwC toen niet veel meer ruchtbaarheid gaven aan de afwijzing van Parmalat en vooral de gronden waarop. Variërend op Gribnau’s eerdere vaststelling:
Gelukkig is er een buitenwereld die onze sector regelmatig de (morele) maat neemt. In een recent rapport van Corporate European Observatory (CEO) met de titel ‘Accounting for influence’
- ‘ze’ doen werk voor de EU;
- ‘ze’ lobbyen bij de EU;
- ‘ze’ zitten in EU-advisory groups; en
- ‘ze’ wisselen stuivertje met werknemers van de Europese instellingen.
De conclusie: stop ermee want de Big Four ondermijnen het beleid tegen belastingontwijking. De bewijsvoering van CEO is mager. (Ik gebruik in het hiernavolgende de cijfers over omzetten zoals die in het rapport staan.)
Het lobbywerk van bijvoorbeeld PwC vertegenwoordigt ongeveer 0,002% van hun totale omzet, de met EU-werk behaalde omzet is ongeveer 0,05% van PwC’s totale omzet. Uit mijn eigen ervaring weet ik dat EU-werk altijd tot hoofdpijn leidde: je moest een papierberg aan regeltjes door en voordat je het werk binnen had, was je al kostbare weken kwijt aan bureaucratische inktschijterij. De fees waren mager en afgemeten en de scoping van projecten ongewis. Kortom: anders dan bij voorbeeld de fusie- en overnamepraktijk, was dit geen adviseursparadijs. Van de advisory groups noemt CEO onder andere het door PwC gerunde EBIT.
Het CEO-rapport komt met allerlei hilarische details over waar de Big Four-kantoren gehuisvest zijn in het Brusselse. Al de vestigingen blijken zich dichtbij Europese instellingen te bevinden, namelijk in het centrum van Brussel. Dat is inderdaad hoogst verdacht. Dichtbij belangrijke regelgevers zitten, zodat je snel informatie kunt krijgen of waarmee klanten beter bediend kunnen worden, is voor CEO blijkbaar een belangrijke indicator voor belangenverstrengeling.
Dat veel personele uitwisseling plaatsvindt tussen de instellingen en de Big Four, is interessant maar nauwelijks overtuigend als bewijsvoering. Het kan – zoals Marlies de Ruiter zei bij haar overstap van de OECD naar EY
Het kan helemaal geen kwaad om de Big Four en hun netwerken en lijnen van en naar de publieke instellingen kritisch te volgen. Een beschrijving en analyse van het fiscaal industrieel complex in samenhang met alle betrokken partijen is ook essentieel voor de verdere ontwikkeling van het internationale fiscale recht. Zeker binnen de internationale fiscale wereld is de rechtsontwikkeling toegemeten aan een beperkt aantal mensen (‘experts’) en instellingen die een voorliefde lijken te hebben voor het technocratische perspectief bezien vanuit de status quo. Dat betrekkelijk geïsoleerde discours moet worden blootgelegd en geduid ten behoeve van een verhoging van de legitimiteit en geloofwaardigheid. Website Follow the Money (FTM) heeft een aantal mooie pogingen gedaan de Nederlandse lobbycratie in beeld te brengen. Het is teleurstellend dat FTM dit CEO-rapport als onthullend aanprijst.