Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze bijdrage onderzoekt Aad Rozendal de invulling van het begrip ‘meer dan normaal vermogensbeheer’ in recente uitspraken van verschillende gerechtshoven. Het blijkt dat de invulling van dit begrip wordt gegeven door steeds dezelfde drie raadsheren die deel uitmaken van de zogenoemde erfrechtkamer. De auteur gaat met het oog op de houdbaarheid van deze erfrechtkamer in op de vraag of de onderzochte uitspraken voldoen aan de regels van de logica.

NLF-W artikel

1. Inleiding

In 2013 gaf Hof Den Haag het startsein voor wat zou uitgroeien tot een steeds verder uitdijende reeks van uitspraken inzake de toepassing van de doorschuifregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de voorwaardelijke vrijstelling in de Successiewet 1956, ofwel de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (hierna samen: de BOF) op de verkrijging van aandelen in vennootschappen die zich bezighouden met vastgoedexploitatie. In deze uitspraken stond steevast de vraag centraal of het verhuren van vastgoed in het berechte geval kwalificeert als het drijven van een onderneming. Hiervoor is kort gezegd vereist dat de aard en de omvang van de verrichte arbeid zodanig is dat sprake is van ‘meer dan normaal vermogensbeheer’. Tot en met januari 2020 zien we dat de feitenrechters in een significant aantal gevallen inderdaad tot het oordeel komen dat de verhuur van vastgoed kwalificeert als een onderneming. Vanaf begin 2020 lijkt er echter een omslag in de uitkomsten van de procedures zichtbaar te zijn. Op 14 januari 2020 oordeelde Hof Amsterdam in een zeer specifieke zaak nog dat de verhuur van een hotelpand kwalificeerde als het drijven van een onderneming. In de nadien gepubliceerde Hofuitspraken inzake de toepassing van de BOF op de verkrijging van aandelen in vastgoedvennootschappen werden de vastgoedverhuuractiviteiten echter steevast als een beleggingsactiviteit gekwalificeerd.

Uitspraken over de toepassing van de BOF worden tegenwoordig gedaan door de zogenoemde landelijke erfrechtkamer. Dit betreft een vaste groep van vijf raadsheren afkomstig van de vier gerechtshoven. Het concept van de landelijke erfrechtkamer is in 2021 beschreven door Weijers. Hij merkt op dat de landelijke erfrechtkamer een aantal jaren geleden is ingesteld door de belastingkamers van de gerechtshoven met als achtergrond om erf- en schenkbelastingzaken – waaronder dus ook de toepassing van de BOF op de verkrijging van aandelen in vastgoedvennootschappen – sneller op een zitting te kunnen behandelen. Uit de groep van vijf raadsheren worden dan afwisselend steeds drie raadsheren geselecteerd. In beginsel is dus steeds sprake van een wisselende samenstelling van raadsheren. Voor zaken die betrekking hebben op de toepassing van de BOF op de verkrijging van aandelen in vastgoedvennootschappen is dat inmiddels niet langer het geval. Nader onderzoek leert namelijk dat na voornoemde uitspraak van Hof Amsterdam van 14 januari 2020, alle Hofuitspraken inzake de toepassing van de BOF op de verkrijging van aandelen in vastgoedvennootschappen zijn gedaan door dezelfde drie raadsheren. In het vervolg van deze bijdrage spreek ik gemakshalve van de ‘kleine erfrechtkamer’ als ik het heb over deze vaste groep van drie raadsheren.

Log hier in om verder te lezen

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Schenk- en erfbelasting
Auteur(s)
dr. A. Rozendal
BOATHOUSE Tax Consultancy / UvA
NLF-nummer
NLF-W 2022/11
Judoreg
NFB4909
Publicatiedatum
23 maart 2022
bwbr0002226&artikel=31a,bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c,bwbr0011353&artikel=3.2

Naar de bovenkant van de pagina