Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Tot de (overheids)taken van het Poolse verbond van gemeenten (hierna: X) behoren onder meer de planning en de uitvoering van taken op het gebied van het beheer van gemeentelijk afval op het grondgebied van de gemeenten die deel uitmaken van het verbond.

X verricht aanvullende diensten in de vorm van de uitrusting van onroerende zaken met de passende containers voor gemengd afval, opstellen en vervoer van containers voor bouw- en sloopafval en voor groen afval.

In de jaren 2013-2015 heeft X uitgaven gedaan voor lopende zaken en investeringen (het verwerven van goederen en diensten) die verband hielden met het functioneren van X en met het afvalbeheer. Een deel van deze uitgaven zijn gemengde uitgaven. Anders dan de Poolse belastingdienst, is X van mening dat de btw die haar ter zake van deze diensten in rekening is gebracht volledig verrekenbaar is, omdat de Poolse wetgever hier voorafgaand aan het jaar 2016 geen (aanvullende) regels heeft vastgesteld.

De Wojewódzki Sąd Administracyjny we Wrocławiu (Polen) heeft over deze zaak aan het HvJ een prejudiciële vraag gesteld.

A-G Sharpston geeft het HvJ in overweging de prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:

  1. De Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter in een procedure betreffende een samenwerkingsverband van gemeenten zijn nationale recht zo veel mogelijk moet uitleggen op een wijze die garandeert dat de aftrek alleen wordt toegepast op het gedeelte van de voorbelasting dat objectief weergeeft in welke mate de in een eerder stadium opgelopen kosten zijn gemaakt ten behoeve van de economische activiteit van die belastingplichtige.
  2. Bij gebreke van een methode voor de berekening van het verschuldigde belastingbedrag moeten de bevoegde belastingautoriteiten de betrokken belastingplichtige toestaan zich te beroepen op een methode van zijn keuze, op voorwaarde dat deze methode, gelet op de aard van de uitgeoefende economische activiteit, objectief weergeeft in welke mate de in een eerder stadium opgelopen kosten zijn gemaakt ten behoeve van economische activiteiten en is gebaseerd op objectieve criteria en betrouwbare gegevens, en de bevoegde autoriteit aan de hand ervan de juistheid van de toepassing ervan kan controleren.
  3. De verplichting van de nationale rechter om zijn nationale recht in overeenstemming met het Unierecht uit te leggen, komt enkel te vervallen indien die uitlegging zou leiden tot een schending van het beginsel dat de belasting moet worden vastgesteld in juridisch bindende regels die vooraf voor de belastingplichtigen toegankelijk zijn op een zodanig duidelijke, nauwkeurige en uitputtende wijze dat de betrokken belastingplichtige het bedrag van de op een bepaald tijdstip verschuldigde belasting kan voorzien en berekenen aan de hand van de teksten en gegevens waarover hij beschikt of waartoe hij toegang heeft. Dat zou het geval zijn als deze regels resulteerden in onzekerheid over het verschuldigde belastingbedrag of als dat bedrag daarbij met terugwerkende kracht werd opgelegd of verhoogd.
Geen pre-pro-rata?

De onderhavige zaak betreft de Unierechtelijke toelaatbaarheid van de Poolse administratieve praktijk in de jaren 2013-2015 die erop neerkwam dat aan belastingplichtigen die op grond van het Securenta-arrest een ‘pre-pro-rata’ zouden moeten toepassen, volledig recht op aftrek van voorbelasting werd toegestaan, omdat de Poolse wetgeving niet voorzag in een methode om de pre-pro-rata te berekenen. Die Poolse praktijk was bovendien gebaseerd op een uitspraak van de hoogste Poolse bestuursrechter.

A-G Sharpston komt met een doorwrochte conclusie. Allereerst concludeert zij dat artikel 168 Btw-richtlijn inhoudt dat slechts aftrek kan bestaan voor btw op kosten die worden gebruikt voor belaste handelingen, en dat dus materieelrechtelijk in beginsel geen aftrek kan bestaan voor de kosten die door de belastingplichtige zijn gemaakt voor zover deze op niet-economische activiteiten betrekking hebben. Daaraan koppelt zij bovendien de conclusie dat het fiscale neutraliteitsbeginsel niet kan worden ingezet om recht te maken wat krom is, zodat een beroep op dit beginsel niet alsnog tot de gewenste aftrek kan leiden. In die materieelrechtelijke analyse kan ik mij vinden: er bestaat geen recht op aftrek voor btw die wordt belopen voor niet-ondernemersactiviteiten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2013-2015
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
6 december 2018
Rolnummer
C‑566/17
ECLI
ECLI:EU:C:2018:995
Auteur(s)
prof. dr. S.B. Cornielje
PwC/Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/0014
Aflevering
3 januari 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2084
entry not found in index,bwbv0001506&artikel=168

Naar de bovenkant van de pagina