De SVB verhoogt het AOW-pensioen dat X (belanghebbende) ontvangt per 1 januari 2024. Het AOW-pensioen was verlaagd, omdat X schuldig nalatig was de AOW-premies over de jaren 2004, 2005 en 2006 te betalen. Door een wijziging van artikel 13 AOW wordt het pensioen van X niet langer verlaagd vanwege schuldige nalatigheid.
X vindt het onredelijk dat deze aanpassing pas ingaat op 1 januari 2024. Hij doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat hij anders wordt behandeld dan personen die na 1 januari 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en schuldig nalatig zijn geweest de AOW-premie te betalen.
Rechtbank Overijssel stelt vast dat de wetgever deze ingangsdatum heeft gekozen om redenen van uitvoerbaarheid, regeldruk en handhaafbaarheid door de SVB en de Belastingdienst. De bestuursrechter kan hier niet over oordelen, en er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die strikte toepassing van de wet in strijd met algemene rechtsbeginselen of ongeschreven recht zouden maken. Het karakter van de AOW-opbouw blijft ongewijzigd, en de Belastingdienst blijft openstaande premievorderingen incasseren zoals andere premie- en belastingvorderingen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
eiser, uit woonplaats, eiser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb, verweerder, gemachtigde: mr. M.R. Schuurman.
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Svb om eisers pensioen dat hij op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt per 1 januari 2024 niet langer te verlagen vanwege schuldige nalatigheid.
1.2. Met het bestreden besluit van 7 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de Svb bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3. De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de Svb deelgenomen. Eiser is niet verschenen.
Wat aan de besluitvorming vooraf ging
2.1. In drie afzonderlijke besluiten van 23 januari 2014 heeft de Svb vastgesteld dat eiser schuldig nalatig is de AOW-premies over de jaren 2004, 2005 en 2006 te betalen. In het besluit van 23 september 2014 heeft de Svb het bezwaar dat eiser tegen deze besluiten heeft gemaakt, ongegrond verklaard. In de uitspraak van 19 november 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:5163) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep dat eiser daartegen heeft ingesteld gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb het motiveringsgebrek dat er was, in beroep heeft hersteld en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 september 2014 in stand blijven.
2.2. Eiser heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van 20 oktober 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2017:3832) de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voorzover aangevochten.
2.3. Met het oog op de wijziging van artikel 13 van de AOW – waarmee de korting vanwege schuldige nalatigheid vervalt vanaf 1 januari 2024 – is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor in de inleiding uiteen is gezet.
Standpunten van partijen
3.1. De Svb verhoogt het AOW-pensioen dat eiser ontvangt per 1 januari 2024. Eisers AOW-pensioen was verlaagd, omdat eiser schuldig nalatig was de AOW-premies over de jaren 2004, 2005 en 2006 te betalen. Door een wijziging van artikel 13 van de AOW wordt eisers pensioen niet langer verlaagd vanwege schuldige nalatigheid. De Svb sluit daarbij aan bij de datum waarop de wetswijziging in werking treedt en dat is op 1 januari 2024. Volgens de Svb is het niet mogelijk om eisers AOW-pensioen eerder dan 1 januari 2024 aan te passen.
3.2. Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat het niet redelijk is om het AOW-pensioen pas met ingang van 1 januari 2024 aan te passen. Volgens eiser is het besluit van de Svb in strijd met de redelijkheid en billijkheid en handelt de Svb onrechtmatig.
Eiser vindt dat hij wordt gediscrimineerd en hij doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser is van mening dat hij anders wordt behandeld dan personen die na 1 januari 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en schuldig nalatig zijn geweest de AOW-premie te betalen. Eiser verwijst ook naar de gang van zaken rondom de toeslagenaffaire. Slachtoffers van de toeslagenaffaire zijn gecompenseerd en dat moet in zijn geval ook gebeuren, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
4.1. De rechtbank beoordeelt of de Svb er terecht van af heeft gezien eisers AOW-pensioen eerder dan 1 januari 2024 aan te passen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. In de kern komt het er op neer dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of ruimte bestaat om eisers AOW-pensioen met ingang van een eerdere datum dan 1 januari 2024 aan te passen.
4.2. Door een wijziging van artikel 13 van de AOW is het schuldig nalatig zijn met het betalen van premie geen grondslag meer voor het toepassen van een korting op het AOW-pensioen. Op 1 januari 2024 is deze wijziging van de AOW in werking getreden. De wetgever heeft uit oogpunt van – kort gezegd – uitvoerbaarheid, regeldruk en handhaafbaarheid door de Svb en de Belastingdienst bewust de keuze gemaakt om de korting vanwege schuldige nalatigheid pas vanaf 1 januari 2024 te laten vervallen.
4.3. Het is niet aan de bestuursrechter om daarover te oordelen. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet of niet volledig onder ogen heeft gezien en die met zich meebrengen dat strikte toepassing van de wet zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Verder is het zo dat het karakter van de AOW-opbouw ongewijzigd blijft. In de situatie na 1 januari 2024 blijft de Belastingdienst een openstaande premievordering incasseren en wel op dezelfde wijze als andere premie- en belastingvorderingen. Het niet betalen van de AOW-premie blijft dus niet zonder gevolgen.
4.4. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat aan een AOW-gerechtigde in eenzelfde positie als eiser, wél een eerdere aanpassing van het AOW-pensioen heeft gekregen. Dit is niet gebleken. Ook is de situatie van eiser niet vergelijkbaar of gelijk te stellen met de situatie van iemand die eerst na 1 januari 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en op wie de korting vanwege het schuldig nalatig door de wijziging van artikel 13 van de AOW niet langer wordt toegepast. Die personen ontvingen voor 1 januari 2024, anders dan eiser, immers ook geen AOW en bevinden zich dan ook niet in een vergelijkbare positie met eiser.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en mr. T.J. Thurlings-Rassa en mr. A. Stockmann-Dutkusu, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier.