Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten(1)
  • Jurisprudentie(44)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Aan een Fransman die eind 2003 zijn dienstbetrekking bij een internationaal concern heeft beëindigd, is op grond van een profit participation agreement (verder: PPA) in 2004 een bedrag van 2.101.972 euro uitgekeerd.
Over de winstafhankelijke uitkeringen krachtens deze PPA is met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer is vastgelegd dat de uitkeringen als loon worden aangemerkt dat genoten wordt ten tijde van de uitbetaling en dat de Fransman geen bezwaar of beroep zal instellen tegen de heffing van IB over het gedeelte dat in Nederland is belast. De Fransman heeft het bedrag niet opgenomen in de aangifte over 2004. Later heeft hij een aanvulling op de aangifte aan de Belastingdienst particulieren Buitenland verzonden waarin de ontvangen PPA-uitkering is vermeld.
Nadat de inspecteur een aanslag IB 2004 heeft opgelegd zonder rekening te houden met de PPA-uitkering gaat hij over tot navordering.
De Fransman heeft betoogd dat de inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslag een ambtelijk verzuim heeft begaan door geen rekening te houden met de aanvulling op zijn aangifte. Het Hof heeft de vraag of sprake is van een ambtelijk verzuim in het midden gelaten. Volgens het Hof kan de inspecteur geen onzorgvuldigheid worden verweten omdat de oorspronkelijke aangifte onjuist was.
Op het incidentele cassatieberoep van de Fransman, oordeelt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat de PPA-uitkering overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst in 2004 is belast, niet eraan in de weg staat dat de Fransman zich tegen de navorderingsaanslag mag verweren met de stelling dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan doordat hij bij het opleggen van de primitieve aanslag de PPA-uitkering over het hoofd heeft gezien. De vaststellingsovereenkomst laat geen andere uitleg toe dan dat zij op dat punt geen beperking inhoudt. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof miskend dat van een ambtelijk verzuim sprake is indien de inspecteur ten tijde van de aanslagregeling met de aanvulling op de aangifte bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn. Het cassatieberoep van de Fransman is in zoverre gegrond.
Het Hof heeft omtrent de PPA-uitkering geoordeeld dat de Fransman tijdens zijn dienstverband een onvoorwaardelijke aanspraak op deze winstafhankelijke uitkering heeft gekregen zodat deze als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking moet worden aangemerkt. Op die grond heeft het Hof de door de Fransman gevraagde toepassing van de 30%-regeling aanvaard. De Minister van Financiën heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de Minister ongegrond. Alle verweren op basis waarvan de 30%-regeling buiten toepassing zou moeten blijven worden door de Hoge Raad verworpen.
De zaak wordt verwezen voor een nadere beoordeling van de vraag of de navorderingsaanslag moet worden vernietigd wegens het ontbreken van een navordering rechtvaardigend nieuw feit, omdat de inspecteur geen rekening heeft gehouden met de aanvulling op de aangifte.
De inspecteur heeft erkend dat de aanvulling is verzonden aan het kantoor Buitenland van de Belastingdienst, een onderdeel van de Belastingdienst waarvoor hij verantwoordelijk is, maar voert aan dat dit stuk niet is te vinden op zijn kantoor, ook niet in de elektronische systemen. De Hoge Raad geeft in dit verband aan waarop het verwijzingshof bij zijn beoordeling moet letten.
Anders A-G Van Ballegooijen. De A-G is in zijn conclusie niet ingegaan op het incidentele cassatieberoep van de Fransman.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
HR
Datum instantie
11 mei 2012
Rolnummer
10/02953
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BU8914
ECLI:NL:PHR:2012:BU8914
bwbid=bwbr0&artikel=15a

Naar de bovenkant van de pagina