Geslaagd beroep op interne compensatie t.a.v. aanslag afvalstoffenheffing
Hof Arnhem-Leeuwarden, 26 maart 2024
Samenvatting
De Heffingsambtenaar heeft aan X (belanghebbende) voor het jaar 2019 een aanslag rioolheffing en een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd.
Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat de Verordening rioolheffing 2019 van de gemeente Lingewaard ten aanzien van X onverbindend is omdat de geraamde baten de geraamde lasten met meer dan 10% overschrijden. De Verordening afvalstoffenheffing 2019 is volgens de Rechtbank partieel onverbindend wegens overschrijding van de opbrengstlimiet met afgerond 7,64%. De Rechtbank heeft de aanslag rioolheffing vernietigd en de aanslag afvalstoffenheffing verminderd.
In hoger beroep is in geschil of de Verordening afvalstoffenheffing 2019 geheel onverbindend is jegens X of voor een groter deel dan de Rechtbank heeft geoordeeld.
Uit proceseconomische overwegingen behandelt het Hof eerst het beroep van de Heffingsambtenaar op interne compensatie. Dit beroep slaagt. Overheadkosten van € 260.900 hadden wel als last ter zake moeten worden aangemerkt. Als gevolg hiervan kunnen de standpunten van X niet leiden tot een vermindering van de aanslag afvalstoffenheffing, zoals die door de Rechtbank is vastgesteld.
Met partijen is het Hof van oordeel dat de Rechtbank bij het bepalen van de proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure op grond van de bijlage bij het Bpb voor de proceshandeling ‘repliek’ 0,5 punt had moeten toekennen. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
BRON
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 2 augustus 2022, nummers AWB21/3068 en 21/3069, ECLI:NL:RBGEL:2022:4126, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lingewaard (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag rioolheffing en een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd.
1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag rioolheffing vernietigd, de aanslag afvalstoffenheffing verminderd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten, de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en bepaald dat wettelijke rente moet worden vergoed.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.M. Vrolijk, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] , namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , financieel adviseur, en [naam4] , taxateur. Ter zitting zijn de zaken met toestemming van partijen gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van belanghebbende met zaaknummer BK-ARN 21/1018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. De gemeenteraad van de gemeente Lingewaard heeft op 13 december 2018 de Verordening Rioolheffing 2019 en de Verordening Afvalstoffenheffing 2019 vastgesteld.
2.2. Belanghebbende is in het jaar 2019 belastingplichtig voor de rioolheffing en de afvalstoffenheffing van de gemeente Lingewaard.
2.3. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag rioolheffing van € 227 en een aanslag afvalstoffenheffing van € 115,80 opgelegd.
2.4. Belanghebbende heeft in de beroepsfase een nader stuk met dagtekening 12 juni 2021 ingediend. De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar in een brief van 29 juni 2021 bericht dat zij dit nader stuk aanmerkt als repliek.
2.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Verordening Rioolheffing 2019 ten aanzien van belanghebbende onverbindend is en heeft de aanslag rioolheffing daarom vernietigd.
2.6. In de Programmabegroting 2019 die de gemeenteraad heeft vastgesteld, zijn voor de afvalstoffenheffing de geraamde lasten vastgesteld op € 3.624.400. Als ‘Baten afvalstoffenheffing’ is daarin een bedrag van € 3.102.300 opgenomen. Daarnaast is een mutatie egalisatiereserve van € 522.100 vermeld. De jaarrekening 2019 van de gemeente Lingewaard bevat ten aanzien van de afvalstoffenheffing bij begroting 2019 de volgende omschrijving en cijfers:
Overzicht kostendekking Begroting
afvalinzameling Taakveld 2019
LASTEN
Afvalstoffen algemeen 7.3. Afval -94.500
Huishoudafval 7.3 Afval -2.036.600
Overige afvalstoffen 7.3 Afval -293.100
Straatreiniging 2.1 Verkeer en vervoer -20.600
Perceptiekosten afvalstoffenheffing 0.64 Belastingen overig -142.000
Overhead 0.4 Overhead -260.900
Compensabele BTW n.v.t. -676.700
Kwijtschelding afvalstoffenheffing Inkomensregelingen -100.000
Subtotaal Lasten -3.624.400
BATEN
Baten afvalstoffenheffing 7.3 Afval 3.098.300
Baten grof afval 7.3 Afval 4.000
Subtotaal Baten 3.102.300
Saldo -522.100
Egalisatie bestemmingsreserve
“Afvalstoffenheffing” 0.10 Mutatie reserves 522.100
Saldo ten laste van de jaarrekening 0
Dekkingspercentage 100,00%
2.7. In de motivering van zijn beroepschrift heeft belanghebbende over de overschrijding van de opbrengstlimiet bij de afvalstoffenheffing vermeld:
2.8. In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar een nadere specificatie gegeven van de posten Overhead, Compensabele BTW en Huishoudafval. Ter zake van de post Overhead luidt die specificatie als volgt:
2.9. In de conclusie van repliek heeft belanghebbende onder meer geschreven, waarbij voor ‘eiser’ moet worden gelezen ‘belanghebbende’:
2.10. In de conclusie van dupliek heeft de heffingsambtenaar de volgende toelichting op de post Overhead opgenomen:
2.11. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de overheadkosten van € 260.900 (zie 2.6) buiten beschouwing moeten blijven, dat de geraamde baten de geraamde lasten daarom met € 256.900 overschrijden en dat dit leidt tot een overschrijding van de opbrengstlimiet met 7,64% (= € 256.900/€ 3.363.500 x 100%). De Rechtbank heeft daarom de Verordening Afvalstoffenheffing 2019 ten aanzien van belanghebbende partieel onverbindend verklaard en de aanslag afvalstoffenheffing met € 8,22 verminderd tot € 107,58 (=100/107,64 x € 115,80).
2.12. De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.122, gebaseerd op kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor twee niet samenhangende zaken. De Rechtbank heeft in elke zaak 1 punt toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759. De conclusie van repliek (zie 2.4) heeft de Rechtbank bij het bepalen van de vergoeding niet in aanmerking genomen.
3. Geschil
3.1. In hoger beroep is primair in geschil of de Verordening Afvalstoffenheffing 2019 geheel onverbindend is jegens belanghebbende en subsidiair of deze verordening jegens belanghebbende voor een groter deel onverbindend is, dan de Rechtbank heeft geoordeeld.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend. De heffingsambtenaar beroept zich, voor het geval het Hof een van de vragen in 3.1 bevestigend beantwoordt, op interne compensatie.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank bij het bepalen van de proceskostenvergoeding in beide zaken 0,5 punt had moeten toekennen voor de proceshandeling conclusie van repliek, dat het hoger beroep daarom gegrond moet worden verklaard en dat de heffingsambtenaar veroordeeld dient te worden in de kosten van het hoger beroep. Tussen partijen is – in het kader van het bepalen van de omvang van de vergoeding voor deze kosten – wel in geschil wat de zwaarte is van de zaak in hoger beroep.
3.4. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn grief ingetrokken dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van de posten Huishoudafval: doorberekende loonkosten (uren): € 163.117, en compensabele btw (Perceptiekosten: doorberekende loonkosten (33% van): € 39.750, Uitbestede diensten (33% van): € 415.000, BTW ter zake van deze post: € 87.318). Het Hof zal deze posten daarom niet beoordelen.
4. Beoordeling van het geschil
Overschrijding opbrengstlimiet?
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer dient de afvalstoffenheffing ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. De tarieven van de heffing moeten zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de ter zake geraamde lasten. Er gelden regels voor de verdeling van de stelplicht en de bewijslast.
4.2. Deze regels zijn door de Hoge Raad vastgesteld in onder andere zijn arresten van 24 april 2009 en van 4 april 2014. Zij kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’ en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast.
4.3. Belanghebbende heeft in hoger beroep primair gesteld, en dit ter zitting herhaald, dat bij hem twijfel bestaat of ten aanzien van een aantal posten sprake is van een last ter zake. Als reden van de twijfel heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar in het verweerschrift en de conclusie van dupliek in de beroepsprocedure heeft volstaan met een specificatie van totaalbedragen die worden genoemd in Bijlage 6 bij de uitspraak op bezwaar. Iedere (verdere) onderbouwing van de (omvang van) aldus toegerekende (geraamde) kosten aan de afvalstoffenheffing met stukken ontbreekt. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende daarmee onvoldoende inzicht in de ramingen verstrekt en de opgeworpen twijfel ten aanzien van de volgende posten niet weggenomen:
- Afvalstoffen algemeen: doorberekende loonkosten (uren): € 94.500
- Overige afvalstoffen
- Doorberekende loonkosten (uren): € 73.780
- Doorberekende materiaalkosten (op basis van uren): € 31.500
Belanghebbende stelt aldus primair dat naast het door de Rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 260.900 een (extra) bedrag van € 199.780 geen last ter zake vormt, dat daardoor de opbrengstlimiet met meer dan 10% wordt overschreden, en dat daarom de Verordening Afvalstoffenheffing 2019 ten aanzien van hem onverbindend is en de aanslag afvalstoffenheffing moet worden vernietigd.
4.4. Belanghebbende stelt in hoger beroep subsidiair dat de Rechtbank bij de berekening van de overschrijding van de opbrengstlimiet had moeten uitgaan van baten van € 3.102.300 in plaats van € 3.098.300. De Rechtbank had moeten oordelen dat de opbrengstlimiet is overschreden met 7,75% (= € 260.900/€ 3.363.000 x 100%) en had de aanslag afvalstoffenheffing daarom moeten vaststellen op € 107,47 in plaats van € 107,58.
4.5. Uit proceseconomische overwegingen behandelt het Hof eerst het beroep van de heffingsambtenaar op interne compensatie.
4.6. De heffingsambtenaar heeft het Hof verzocht om, voor het geval de grieven van belanghebbende slagen, interne compensatie toe te passen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Rechtbank de post Overhead ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten en ten onrechte heeft geoordeeld dat de opbrengstlimiet bij de afvalstoffenheffing is overschreden. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat nadere inlichtingen van hem alleen kunnen worden verlangd als belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel redelijke twijfel bestaat. In wezen doet belanghebbende met de enkele stelling dat de onderbouwing van het gehanteerde uurtarief voor de post Overhead ontbreekt een beroep op gebrek aan wetenschap, en verlangt hij op grond daarvan nadere inlichtingen, gegevens of onderbouwingen. Dat is echter geen motivering waarom deze post geen last ter zake zou zijn of waarom de omvang ervan zou moeten worden betwijfeld. De heffingsambtenaar stelt dat hij bovendien desondanks nadere inlichtingen heeft verstrekt en hij daarbij heeft aangegeven hoe de opslag voor overhead van € 38 per uur is berekend, namelijk als volgt:
4.7. Volgens het verslag van het hoorgesprek heeft belanghebbende de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarfase verzocht om een overzicht van de geraamde baten en lasten per post. De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar dat overzicht verstrekt. Vervolgens heeft belanghebbende in zijn beroepschrift gesteld dat bij hem twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake, gelet op de relatieve omvang van de post Overhead. In reactie daarop heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift toegelicht hoe het overheadtarief is berekend en welke uren aan de post Overhead zijn toegerekend (zie 2.8). Belanghebbende heeft in zijn conclusie van repliek gesteld dat dit inzicht de bij hem bestaande twijfel niet wegneemt, en dat de onderbouwing voor het gehanteerde uurtarief van € 38 ontbreekt evenals een nadere onderbouwing met stukken van de toegerekende (geraamde) kosten. De heffingsambtenaar heeft daarop in zijn conclusie van dupliek een nadere toelichting gegeven (zie 2.10). Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar daarmee, gelet op de over deze post door belanghebbende geuite twijfel, naar vermogen nadere inlichtingen verschaft waarmee hij duidelijk maakt op grond waarvan hij de stelling van belanghebbende betwist en waarom naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
4.8. Vervolgens draagt belanghebbende de bewijslast, als hij stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist of onvolledig zijn. Daartoe heeft belanghebbende ten aanzien van de overheadkosten niets aangedragen, anders dan de stelling dat onvoldoende inzicht in de ramingen is verstrekt en dat de opgeworpen twijfel daarom niet is weggenomen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende daarmee niet in zijn bewijslast is geslaagd.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de overheadkosten van € 260.900 wel als last ter zake had moeten worden aangemerkt. Het beroep op interne compensatie slaagt. Dit betekent dat belanghebbende bij het slagen van zijn primaire en subsidiaire standpunt niet in een betere positie kan komen. Zijn primaire standpunt kan namelijk maximaal leiden tot het niet aanmerken van een bedrag van € 199.780 als last ter zake en zijn subsidiaire standpunt maakt slechts € 4.000 verschil, dus – ook gezamenlijk – minder dan het bedrag € 260.900. De standpunten van belanghebbende kunnen dus niet leiden tot een vermindering van de aanslag afvalstoffenheffing, zoals die door de Rechtbank is vastgesteld. Deze standpunten behoeven daarom geen behandeling. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure
4.10. Met partijen is het Hof van oordeel dat de Rechtbank bij het bepalen van de proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure op grond van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in beide zaken voor de proceshandeling ‘repliek’ 0,5 punt had moeten toekennen. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1. Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2. Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.240 voor de kosten in de bezwaarfase (2 niet samenhangende zaken x 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x wegingsfactor 1 x € 310), € 4.375 voor de kosten in eerste aanleg (2 niet samenhangende zaken x 2,5 punten (beroepschrift, repliek en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 875) en € 1.750 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 875), ofwel in totaal op € 7.365. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat in hoger beroep sprake is van twee samenhangende zaken.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskosten,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 7.365, en
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.J. van Lint, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.