Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten(2)
  • Jurisprudentie(51)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Ter zake van de levering van een onroerende zaak wordt overdrachtsbelasting geheven naar het tarief van 6% met uitzondering van de verkrijging van een woning. In dat geval bedraagt het tarief (sinds 15 juni 2011) 2%.
Grond bestemd voor woningbouw is uitgesloten voor toepassing van het verlaagde tarief, een woning in aanbouw valt echter wel onder het verlaagde tarief.
In deze zaak betoogt een man dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel doordat de levering van een bouwperceel niet onder het verlaagde tarief valt en een in aanbouw zijnde woning wel. Hij heeft op 10 november 2011 de onverdeelde helft verkregen van een bouwperceel.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de besluitgever de verkrijging van bouwgrond heeft kunnen uitsluiten van toepassing van het lagere tarief zonder daarmee het gelijkheidsbeginsel te schenden. Evenmin achtte de Rechtbank sprake van discriminatie in de zin van art. 26 IVBPR en 14 EVRM.
De man heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank (sprong)cassatie ingesteld. Hij handhaaft daarbij zijn voor de Rechtbank ingenomen stellingen.
Tijdens de cassatieprocedure heeft hij nog een nieuwe klacht ingebracht. Hij stelt dat hij op grond van het arrest Hoge Raad 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2694, omzetbelasting was verschuldigd op zijn verkrijging, die immers een ‘bouwterrein’ betrof, zodat op grond van art. 15(1)(a) WBR géén overdrachtsbelasting was verschuldigd.
Volgens de Hoge Raad was de wetgever bij invoering van het tarief van twee percent genoodzaak om het begrip woning af te bakenen. Bij die afbakening heeft de wetgever ervoor gekozen grond bestemd voor woningbouw uit te sluiten van het begrip woning, en toepassing van het tarief van twee percent in geval van (voorgenomen) bouw van een woning eerst mogelijk te maken indien de fundering is aangebracht ten tijde van de verkrijging van de desbetreffende onroerende zaak. Aldus heeft de wetgever gekozen voor een objectief en praktisch uitvoerbaar criterium, waarmee hij de hem op dit gebied toekomende ruime beoordelingsmarge niet heeft overschreden.
De klachten van de man voor zover zij betrekking hebben op (on)gelijke behandeling falen daarom, aldus de Hoge Raad.
Voor wat betreft de nieuw ingebrachte klacht oordeelt de Hoge Raad dat een beoordeling hiervan een feitenonderzoek zou vergen waarvoor in de cassatieprocedure geen plaats is. Bovendien is deze klacht te laat gedaan.
Het cassatieberoep van de man wordt ongegrond verklaard.
Conform A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
6 december 2013
Rolnummer
12/05060
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:1434
bwbid=bwbr0&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina