Direct naar content gaan

Samenvatting

De Luxemburgse Zita Modes SA factureerde op 29 augustus 1996 1.700.000 Lfrs voor de verkoop van een confectiekleding zaak aan Milady die een parfumerie exploiteert. Zita had voor die verkoop geen OB afgedragen. Zij had artikel 9, lid 2 Luxemburgse BTW toegepast dat correspondeert met artikel 31 Wet OB ’68 en gebaseerd is op artikel 5, lid 8 Zesde richtlijn. Zij stelde zich op het standpunt een algemeenheid van goederen overgedragen te hebben en had die overdracht niet als een levering aangemerkt. De Luxemburgse fiscus achtte de vrijstelling niet van toepassing omdat Milady, de verkrijger, de activiteit van Zita niet voortzette omdat zij geen kledingzaak drijft. Het Hof van Justitie oordeelt dat artikel 5, lid 8 van de Zesde richtlijn weliswaar niet eist dat de verkrijger vóór de overdracht reeds dezelfde activiteit uitoefent als de overdrager, maar wel dat de verkrijger de handelszaak of het overgedragen bedrijfsonderdeel gaat exploiteren. De vrijstelling kan niet worden toegepast als de verkrijger de bedoeling heeft de betrokken activiteit onmiddellijk te vereffenen en in een voorkomend geval (dat daar kennelijk op gericht is, Fiscanet) de voorraden te verkopen. Indien een lidstaat deze vrijstelling invoert kan het geen voorwaarden stellen die niet in artikel 5, lid 8 Zesde richtlijn zijn voorzien. Met name mag het niet de eis stellen dat de verkrijger een vestigingsvergunning heeft.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1996
Instantie
HvJ
Datum instantie
27 november 2003
Rolnummer
C-497/01
ECLI
ECLI:EU:C:2003:644
bwbr0002629&artikel=37d,bwbr0002629&artikel=37d

Naar de bovenkant van de pagina