Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) en zijn echtgenote hebben tot 1 april 2016 in firmaverband een café geëxploiteerd.

Het verzamelinkomen 2016 van X (en echtgenote) bestond grotendeels uit winst uit onderneming (stakingswinst) en een negatieve post voor uitgaven voor inkomensvoorziening in verband met een uit die stakingswinst betaalde lijfrentekoopsom. De Inspecteur heeft bij de bepaling van het bijdrage-inkomen voor de Zvw de winst uit onderneming zonder de fiscale aftrekpost in aanmerking genomen.

In geschil is of dat terecht is. Met name is in geschil of X ongerechtvaardigd ongunstiger wordt behandeld dan met hem vergelijkbare Zvw-bijdrageplichtigen doordat de laatsten niet, maar hij wél dubbel wordt belast met Zvw-bijdrage, nu ook de toekomstige lijfrente-uitkeringen tot het Zvw-bijdrage-inkomen gerekend zullen worden.

Rechtbank Gelderland heeft in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2018 (17/03140, ECLI:NL:HR:2018:2175) drie categorieën Zvw-verzekerden onderscheiden: (i) zij die in dienstbetrekking een oudedagsvoorziening opbouwen, (ii) zij die als ondernemer een oudedagsvoorziening opbouwen met fiscaal aftrekbare verplichte-pensioenpremies of FOR-dotaties en (iii) zij die een oudedagsvoorziening opbouwen met fiscaal aftrekbare lijfrentepremies. De Hoge Raad overwoog in dat arrest dat de wetgever de gevallen (i) en (ii) als gelijk beschouwt omdat hij in beide gevallen in de opbouwfase van de oudedagsvoorziening de premies/dotaties buiten de Zvw-bijdragegrondslag heeft gelaten. De Hoge Raad heeft zich niet uitgelaten over geval (iii), zodat uit dat arrest niet volgt dat ook geval (iii) – het geval van X – gelijk zou zijn aan (een van de) gevallen (i) en (ii).

De Rechtbank acht geval (iii) (het geval van X) niet vergelijkbaar met de gevallen (i) en (ii). Reden hiervoor is dat a. een lijfrente vrijwillig opgebouwd wordt, b. lijfrente-opbouw/aankoop geen causaal verband houdt met inkomenshoogte of arbeidsduur, c. met een lijfrente een hogere opbouw mogelijk is dan toegestaan is bij de pensioenvoorzieningen in pijler 2 (categorieën (i) en (ii)), d. lijfrente-aankoop een incidenteel karakter heeft en e. lijfrentepremies fiscaal niet aftrekbaar zijn binnen een bepaalde inkomstenbron (box 1: werk en woning), maar op het gehele inkomen als uitgave voor inkomensvoorzieningen. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

X heeft sprongcassatieberoep ingesteld.

Volgens A-G Wattel kan het geval van X op basis van het relevante criterium (de doelen van de regeling) niet als relevant verschillend van de categorieën (i) en (ii) uit het arrest van 23 november 2018 worden beschouwd. Er bestaat ook geen rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid tussen de categorieën (i) en (ii) enerzijds en (iii) anderzijds. Voorts valt rechtsherstel binnen de rechtsvormende taak van de rechter.

De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2016
Instantie
A-G
Datum instantie
7 oktober 2021
Rolnummer
21/01274
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:934
Auteur(s)
mr. H.B. Bröker
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2022/0261
Aflevering
3 februari 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4802
bwbr0018450&artikel=43,bwbr0018450&artikel=43,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina