Direct naar content gaan

Samenvatting

In een brief van 9 oktober 2018 heeft de Inspecteur aan X (bv; belanghebbende) meegedeeld voornemens te zijn een derdenonderzoek op grond van artikel 53, lid 1, onderdeel a, AWR in te stellen waarbij X wordt verzocht vragen te beantwoorden over bepaalde vennootschappen waarbij zij als structuuradviseur en ook overigens is betrokken. Na discussie over de reikwijdte van het fairplaybeginsel heeft de gemachtigde van X bij brief van 10 december 2018 onder protest informatie verstrekt. X heeft op de voet van artikel 53, lid 5, AWR verzocht tot vaststelling van een kostenbeschikking op basis van de in haar visie onrechtmatig opgelegde verplichting. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen (de beschikking) en het bezwaar tegen de beschikking ongegrond verklaard.

Rechtbank Den Haag en in hoger beroep Hof Den Haag hebben geoordeeld dat X niet in aanmerking komt voor een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 53, lid 5, AWR.

X heeft met vier middelen cassatieberoep ingesteld.

Volgens A-G IJzerman voldoet het kostenvergoedingsverzoek als gedaan door X niet aan de daaraan ingevolge artikel 53, lid 5, AWR te stellen eisen, zodat het reeds daarom moet worden afgewezen. Overigens falen volgens de A-G alle door X in zijn middelen tegen de Hofuitspraak aangevoerde (motiverings)klachten. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (HR 3 juni 2022, 21/03687, ECLI:NL:HR:2022:830, NLF 2022/1197, met noot van Geradts).

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (21/03687)

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2011 e.v.
Instantie
A-G
Datum instantie
28 april 2022
Rolnummer
21/03687
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:400
NLF-nummer
NLF 2022/1217
Aflevering
23 juni 2022
bwbr0002320&artikel=53&lid=5,bwbr0002320&artikel=53&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina