Samenvatting
In deze strafzaak oordeelt de fiscale fraudekamer van Hof Den Bosch dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde tabaksproducten (sigaretten en rooktabak) en als medeplichtige aan het vervaardigen daarvan buiten een accijnsgoederenplaats. In de loods van de verdachte is door derden een illegale sigarettenfabriek opgebouwd en is een groot aantal tabaksproducten vervaardigd. Met het ter beschikking stellen van zijn loods is de verdachte opzettelijk behulpzaam geweest bij het vervaardigen daarvan. Het fiscaalstrafrechtelijke nadeel aan misgelopen accijns bedraagt € 499.037,57.
Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het Hof geeft in deze zaak een toetsingskader voor de beoordeling van zaken waarin een strafrechtelijke verdenking van overtreding van artikel 5 Wet Accijns aan de orde is.
BRON
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-997558-18 tegen:
verdachte, geboren te geboorteplaats op geboortedag 1 1963, thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde, heeft de rechtbank het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod’ (feit 1 primair) en
- ‘medeplichtigheid aan medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod’ (feit 2 subsidiair),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank een inbeslaggenomen vorkheftruck onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij de eerder bij appelschriftuur door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van negen getuigen en het verstrekken van stukken herhaald. Meer subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, te weten een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad, welke (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing was/waren betrokken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden :
één of meer anderen, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, te weten een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad, welke (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing was/waren betrokken,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, de ruimte in de loods waarin de tabaksproducten voorhanden waren aan die ander(en) ter beschikking gesteld;
2.
hij, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, heeft/hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer anderen, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, heeft/hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, de ruimte in de loods waarin de
vervaardiging van de tabaksproducten plaatsvond aan die anderen ter beschikking gesteld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde
De verdachte wordt onder feit 2 primair verweten dat hij – kort gezegd – alleen, dan wel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een (grote hoeveelheid) accijnsgoederen, te weten tabaksproducten, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen. Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij daarbij of daartoe medeplichtig zou zijn geweest.
Het hof is, zoals hierna in het kader van de bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden overwogen, van oordeel dat de verdachte opzettelijk een ruimte in zijn loods ter beschikking heeft gesteld aan één of meer anderen, waarna in die ruimte door die anderen tabaksproducten zijn vervaardigd. Aldus heeft de verdachte opzettelijk gelegenheid verschaft tot het door één of meer anderen gepleegde strafbare feit. Het hof waardeert de rol en het aandeel van de verdachte in de constellatie van strafbare feiten die zien op het illegaal vervaardigen van de sigaretten derhalve als die van medeplichtige. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting, met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij dat vervaardigen, niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld of, en zo ja, op welke wijze, sprake is geweest van een (actieve) bijdrage van de verdachte, op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer medeverdachten, dan wel dat de verdachte dat vervaardigen alleen en dus als zelfstandig pleger heeft begaan. Mitsdien schiet naar het oordeel van het hof het bewijs voor het onder feit 2 primair tenlastegelegde tekort, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 3 oktober 2018 te Lithoijen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, voorhanden heeft gehad, welke telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken;
2.
één of meer anderen, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 6 september 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns, opzettelijk grote hoeveelheden accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen,
bij en tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 6 september 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, de ruimte in de loods waarin de vervaardiging van de tabaksproducten plaatsvond aan die anderen ter beschikking gesteld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan integraal onderdeel uit.
Bewijsoverwegingen
A.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte had volgens de verdediging geen wetenschap van de aanwezigheid van de illegale sigarettenfabriek en onveraccijnsde sigaretten en andere tabaksproducten in de loods. Daarom is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde te kunnen komen, aldus de raadsman. Aangezien de verdachte nimmer opzet op het gronddelict heeft gehad, kan in de visie van de verdediging niet worden aangetoond dat sprake is geweest van het voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid vereiste dubbel opzet. Bewijsmiddelen die wijzen op betrokkenheid van de verdachte, al dan niet als medepleger, bij het vervaardigen van de sigaretten ontbreken, zodat volgens de raadsman voor het onder feit 2 primair tenlastegelegde eveneens vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft voorts betoogd dat de conclusie van vrijspraak ook aan de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het vervaardigen moet worden verbonden, op dezelfde gronden als met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd .
Indien het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, dan herhaalt de verdediging de onderzoekswensen zoals die eerder bij appelschriftuur van 29 juni 2021 zijn ingediend, te weten het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant onder nummer 11072 als getuigen. Tevens wordt verzocht om de stukken te verstrekken die ten grondslag liggen aan het zogenaamde afschermproces-verbaal als bedoeld op dossierpagina 355.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.
Op 3 oktober 2018 heeft de Belastingdienst/FIOD een loods aan [adres 1] doorzocht. Deze loods bevindt zich achter het woonhuis van de verdachte en is economisch eigendom van de verdachte. In de betreffende loods werd door de Belastingdienst/FIOD, in het achterste gedeelte (in het procesdossier aangeduid als ruimte B2), een illegale productielijn voor sigaretten gevonden. Tevens werden 1.692.500 sigaretten, 1.680 kilogram rooktabak en diverse andere producten die nodig zijn voor het produceren van sigaretten aangetroffen. Buiten, aan de achterzijde van de loods, werden 39 lege dozen aangetroffen met het opschrift ‘unmanufactured tobacco/blended strips’. In het middelste gedeelte van de loods (in het procesdossier aangeduid als B3) stonden pallets met zwarte folie omwikkeld met daarin lege nieuwe sigarettenverpakkingen met daarop de merknaam Marlboro. In deze ruimte stonden eveneens emmers met lijm, identiek aan de lijm aangetroffen in de ruimte met de productielijn. Voorts was in deze middelste ruimte een quad gestald, die op naam van de partner van de verdachte stond. Het voorste gedeelte van de loods (in het procesdossier aangeduid als B1) werd gebruikt voor opslag en tevens waren er aldaar een kantoor (dat door de verdachte en zijn partner werd gebruikt) en een fitnessruimte. In het opslaggedeelte van deze ruimte van de loods zijn in het zicht kartonnen dozen aangetroffen voor sloffen sigaretten met de merknaam ‘President’. In het kantoorgedeelte gelegen in de (in het procesdossier aangeduide) ruimte B1 zijn drie vrachtbrieven aangetroffen. Uit deze vrachtbrieven in het procesdossier komt naar voren dat sprake is geweest van vervoer van sigaretten door [eenmanszaak verdachte] , de eenmanszaak van de verdachte, waarin zijn transportonderneming is ondergebracht. Mede bij de opdrachtgever van deze transporten, te weten [bedrijf 1] te ’s-Gravendeel, zijn op 9 november 2018 48 miljoen sigaretten in beslag genomen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte desgevraagd op vragen van de rechtbank over deze sigarettentransporten niets willen verklaren.
In ruimte die in het procesdossier is aangeduid als GAR zijn tijdens de doorzoeking op 3 oktober 2018 zeven personen van Oekraïense nationaliteit aangetroffen. Zij bleken te wonen in een woongedeelte dat was gesitueerd in drie verbouwde garageboxen. Dit woongedeelte stond in directe verbinding met het aangeduide gedeelte B2 van de loods waar de machines voor het maken van sigaretten zich bevonden.
C.
De verdachte staat ingevolge het onder feit 1 primair tenlastegelegde terecht ter zake van het als (mede)pleger opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten tabaksproducten (sigaretten), terwijl die goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. In de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde variant wordt de verdachte medeplichtigheid aan het opzettelijk voorhanden hebben van die onveraccijnsde goederen door één of meer anderen verweten.
Voorts wordt de verdachte verdacht van het (mede)plegen van het opzettelijk vervaardigen van een grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten tabaksproducten, buiten een accijnsgoederenplaats, zoals onder feit 2 primair aan hem ten laste is gelegd. Onder het feit 2 subsidiair tenlastegelegde wordt de verdachte verweten dat hij daaraan medeplichtig is geweest door de ruimte in de loods waarin de vervaardiging plaatsvond ter beschikking te stellen.
Het hof stelt vast dat tenlastelegging is toegesneden op artikel 5 van de Wet op de accijns (tekst 2018). Artikel 5, eerste lid, van de Wet op de accijns luidde toen als volgt:
Artikel 1 van de Wet op de accijns luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
- niet relevant als de verdachte niet de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen heeft;
- het al dan niet aanwezig zijn van wetenschap van de hoedanigheid van de goederen en de wetenschap van de omstandigheid dat de goederen niet overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland of elders in de Unie in de heffing zijn betrokken, bij de beoordeling of sprake is van ‘voorhanden hebben’ in de zin van de Wet op de accijns niet relevant.
Indachtig het vorenbedoelde beslisschema, overweegt het hof in deze zaak als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Belastingdienst/FIOD in de loods onder andere onveraccijnsde sigaretten en andere tabaksproducten aantrof die niet waren voorzien van accijnszegels. Er was dus voor die tabaksproducten geen accijns geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Tevens is komen vast te staan dat ter plaatse geen vergunning was afgegeven om als accijnsgoederenplaats te mogen fungeren.
Het hof stelt vast dat de verdachte woonachtig is aan [adres 1] en dat de hiervoor bedoelde loods direct achter het woonhuis van de verdachte is gelegen. De verdachte had die loods in economisch eigendom. Uit de door de verdachte ten overstaan van de rechtbank afgelegde verklaring volgt dat hij toegang had tot de loods en daar ook is geweest.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de onveraccijnsde tabaksproducten voorhanden heeft gehad. Dat de verdachte die goederen tezamen en in vereniging met een of meer anderen voorhanden heeft gehad is het hof niet gebleken, zodat de verdachte van het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte overigens verklaard het achterste gedeelte van de loods verhuurd te hebben. Uit het procesdossier komt naar voren dat de verdachte het achterste gedeelte van de loods per 1 mei 2018 zou hebben verhuurd aan [getuige 5] . Ook zou de verdachte op 16 augustus 2018 een brief hebben gestuurd aan de huurder waarin hij de huurovereenkomst heeft ontbonden per 1 september 2018. Uit de inspectielijst die de verdachte heeft overhandigd aan de Belastingdienst/FIOD komt naar voren dat de verdachte op 5 september 2018 een controle heeft gedaan met (naar het hof begrijpt) de huurder en dat deze alles volgens afspraak heeft opgeruimd en bezemschoon heeft achtergelaten. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de huurovereenkomst weliswaar was opgezegd, maar dat het achterstallig zijn met huurbetaling onvoldoende juridische grondslag zou hebben geboden om de overeenkomst daadwerkelijk op te kunnen zeggen en deze huurder feitelijk uit het gehuurde te zetten, waardoor deze na vertrek uit het pand op 5 september 2018 weer is teruggekeerd. Deze gang van zaken acht het hof met de rechtbank onaannemelijk, reeds omdat deze op geen enkele manier door de inhoud van het procesdossier wordt ondersteund en er ook overigens daarvoor geen aanknopingspunten uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Nu niet anders is gebleken gaat het hof er dan ook vanuit dat met het vertrek van de huurder de verhuur feitelijk is beëindigd en dat er na 5 september 2018 tot en met de doorzoeking op 3 oktober 2018 geen sprake is geweest van verhuur van het achterste gedeelte van de loods en de verdachte de toegang had tot de gehele loods, inclusief dit gedeelte van de loods en de tabaksproducten en producten die in de loods zijn aangetroffen. Daarbij betrekt het hof de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ook daadwerkelijk in de loods is geweest. Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte op 3 oktober 2018, de dag waarop de onveraccijnsde goederen zijn ontdekt, als een enig ander persoon betrokken is bij het voorhanden hebben ervan.
De vervolgvraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte opzettelijk de onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Ter plaatse was geen vergunning aan de aan het adres verbonden personen (waaronder de verdachte) afgegeven voor een accijnsgoederenplaats. Indien dat wel het geval zou zijn geweest, dan zou de verdachte dat hebben geweten. Er was aldus in de loods sprake van het vervaardigen van onveraccijnsde sigaretten buiten een accijnsgoederenplaats. Uit de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden – waaronder de aanwezigheid van een werkende aggregaat, verpakkingen in de machines, grondstoffen en het aanwezig zijn van eindproducten – volgt genoegzaam dat sprake was van een (al enige tijd) functionerende productielijn. Voorts zijn, zoals hiervoor onder B. is overwogen, in ruimtes van de loods – alwaar de verdachte ook kwam – aan illegale sigarettenproductie te relateren goederen aangetroffen. Aangezien er na 5 september 2018 tot en met de doorzoeking op 3 oktober 2018 geen sprake is geweest van verhuur van het achterste gedeelte van de loods, de verdachte de toegang had tot de gehele loods en uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ook in de loods is geweest, moet de verdachte naar het oordeel van het hof op de hoogte zijn geweest van de hoedanigheid van de goederen waarbij hij betrokken is geraakt.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om de aangetroffen onveraccijnsde tabaksproducten op 3 oktober 2018 voorhanden te hebben.
Het hof ziet zich in dat oordeel gesterkt gezien het feit dat de verdachte met zijn onderneming op 22 en 28 augustus 2018 en op een onbekende datum in totaliteit driemaal een transport van sigaretten heeft verzorgd en in de op het naastgelegen terrein staande loods van zijn vader eveneens op 3 oktober 2018 een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte op 3 oktober 2018 opzettelijk een grote hoeveelheid onveraccijnsde tabaksproducten voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 5 van de Wet op de accijns.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair tenlastegelegde opzettelijk vervaardigen van een grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten tabaksproducten, buiten een accijnsgoederenplaats, ontbeert het procesdossier bewijsmiddelen waaruit volgt dat de verdachte zelf actief aan het productieproces heeft bijgedragen. Evenzeer schiet het bewijs ervoor tekort om te kunnen oordelen dat de verdachte dat in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen zou hebben gedaan. Het hof zal de verdachte daarom, zoals reeds hiervoor is overwogen, vrijspreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde (mede)plegen van het opzettelijk vervaardigen van een grote hoeveelheid tabaksproducten buiten een accijnsgoederenplaats.
Het is voor het hof echter zonneklaar dat gezien de professionele opzet van de productielijn en omvang van de aangetroffen aan die productie te relateren goederen sprake moet zijn geweest van een samenwerking tussen meerdere onbekend gebleven personen om die productielijn op te tuigen en te exploiteren en dat de ter beschikking gestelde loods van de verdachte voor de illegale productie is gebruikt. Gelet op de aanwezigheid van een werkende aggregaat, verpakkingen in de machines, slaapplaatsen voor arbeiders, grondstoffen en het aanwezig zijn van eindproducten moet die illegale productie gedurende enige tijd (na 5 september 2018, toen de huur is beëindigd) hebben plaatsgevonden.
Voor een bewezenverklaring van de rol van de verdachte als medeplichtige, zoals onder feit 2 subsidiair aan hem ten laste is gelegd, is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en sub 1, van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (zijnde het gronddelict). Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen en de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden is het hof, anders dan de verdediging, maar met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat sprake is van dubbel opzet aan de zijde van de verdachte. Hij heeft immers opzettelijk aan één of meer anderen zijn loods ter beschikking gesteld om aldaar de onveraccijnsde sigaretten te kunnen vervaardigen en had ook minstgenomen voorwaardelijk opzet op dat vervaardigen. De omstandigheid dat de eerdere huurovereenkomst met [getuige 5] op 5 september 2018 was beëindigd doet overigens naar het oordeel van het hof niet af aan een bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde, omdat zulks niet uitsluit dat één of meer anderen nadien in de loods feitelijk de onveraccijnsde sigaretten hebben vervaardigd.
E.
Aldus falen de verweren van de verdediging. Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Met betrekking tot de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van getuigen en het verstrekken van stukken merkt het hof op dat die verzoeken gelijkluidend zijn aan de eerder bij appelschriftuur ingediende onderzoekswensen, welke bij beslissingen van dit hof tijdens de regiezitting van 12 december 2023 alle zijn afgewezen. De verdediging heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die leiden tot een andersluidend oordeel dan toen is gegeven. Bij die stand van zaken wijst het hof de ter terechtzitting van 4 juni 2024 herhaalde verzoeken af als zijnde niet noodzakelijk voor de beantwoording van enige in het kader van de in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen, op dezelfde gronden als in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 december 2023 is vermeld. Het hof heeft zich bij voormelde beoordeling ervan vergewist dat met het voorgaande de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat eventueel afgelegde verklaringen door de verzochte getuigen en de verzochte stukken geen deel uitmaken van de bewijsconstructie in de onderhavige zaak.
Nu de verweren en verzoeken van de verdediging niet opgaan, staat niets in de weg aan een bewezenverklaring. Resumerend acht het hof dan ook, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplichtigheid aan het opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht om bij de straftoemeting in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de omstandigheid dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt, alsmede met de omstandigheid dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde tabaksproducten (sigaretten en rooktabak) en als medeplichtige aan het vervaardigen daarvan buiten een accijnsgoederenplaats. In de loods van de verdachte is door derden een illegale sigarettenfabriek opgebouwd en is een groot aantal tabaksproducten vervaardigd. Met het ter beschikking stellen van zijn loods is de verdachte opzettelijk behulpzaam geweest bij het vervaardigen daarvan. Dit handelen van de verdachte staat in directe relatie tot de handel in onveraccijnsde sigaretten, waarbij voor een groot bedrag aan accijns is ontdoken. De schatkist van de Europese Unie, en ook de Staat der Nederlanden, is daardoor ernstig benadeeld. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabakswaren concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Voorts wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken gefrustreerd. De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met heffing van accijns wordt immers tevens beoogd de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor haar instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Vanwege de veroordeling door het hof van 6 december 2022 ter zake van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte in dat verband naar voren gebracht dat de verdachte werkzaam is als vrachtwagenchauffeur, de zorg draagt voor zijn vrouw en vier kinderen en te kampen heeft met claustrofobie.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Door de Belastingdienst/FIOD is becijferd dat het fiscaalstrafrechtelijke nadeel aan misgelopen accijns € 499.037,57 bedraagt. De berekende omzetbelasting laat het hof buiten beschouwing, omdat de op 3 oktober 2018 aangetroffen tabaksproducten niet zijn geleverd (en niet meer zullen kunnen worden geleverd) en dus een belastbaar feit ontbreekt. Op grond van de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid met betrekking tot fraude, daaronder belastingfraude begrepen, is in geval het benadelingsbedrag € 250.000 tot € 500.000 bedraagt, een gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 18 maanden geïndiceerd.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 14 november 2018, te weten de dag waarop de verdachte voor de eerste keer door de Belastingdienst/FIOD is verhoord. De rechtbank heeft op 21 juni 2021 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 7 maanden. Daarnaast is het hof gebleken dat ook de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 29 juni 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 2 juli 2024 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – eindarrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met ongeveer 12 maanden overschreden. De totale overschrijding bedraagt aldus om en nabij 19 maanden. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn mitsdien ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof een gedeelte van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf voorwaardelijk zal doen zijn.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met oplegging van het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat bij gelegenheid van het vooronderzoek onder de verdachte een vorkheftruck van het merk TCM (beslagnummer: 100554) in beslag is genomen.
Het hof stelt vast dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed. Het hof zal derhalve de teruggave gelasten van dit goed aan de verdachte, zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende van dat goed aan te merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden ;
- bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden , niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een vorkheftruck van het merk TCM (beslagnummer: 100554).
Aldus gewezen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mr. J. Platschorre en mr. drs. K.J. van Dijk, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. T.S. Vos, griffiers, en op 2 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Bijlage bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD , kantoor Eindhoven, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 63693, onderzoek ‘Atlanta-1’, gesloten d.d. 23 januari 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen met doorgenummerde dossierpagina’s 1-555.
1. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juni 2021, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik ben economisch eigenaar van de loods [adres 1] . Op 3 oktober 2018 zijn in de loods sigaretten aangetroffen. Daar is de fabriek ontdekt. Twee andere gedeeltes van de loods, B1 en B2, waren niet verhuurd, daar was wel materiaal aanwezig. Daarin zit een fitness ruimte en een kantoor waar mijn vrouw de boekhouding doet. Ik zag daar wel een jeep en een boot. Ik kom daar soms om iets te pakken.
In de loods zijn ook andere ruimtes, B1 en B2. B1, het voorste gedeelte werd gebruikt als kantoor, mijn vrouw deed daar de administratie. In B2 stonden een boot en Jeep. In middelste gedeelte is volgens mij B2, min of meer privé opslag. B1, het voorste gedeelte, werd gebruikt als kantoor. Mijn vrouw deed daar de administratie.
Ook in die ruimtes zijn goederen aangetroffen die gelinkt kunnen worden aan sigaretten, de ruimte waar het kantoor was en de fitnessruimte. Daarachter stonden met zwarte folie ingewikkelde pallets, daarin zaten nieuwe lege sigaretten verpakking. Die pallets heb ik wel zien staan. Aan de achterkant van de hal stond een aggregaat, die heb ik niet zelf geplaatst.
De eerste keer dat ik ging controleren, weet ik niet meer zo goed wat ik daar zag. (…) ik weet dat ik machines zag die ik niet alledaags zag. (…) Bij de tweede controle zag ik andere machines dan bij de eerste controle.
Voor wat betreft de spullen die gerelateerd zijn aan de sigaretten, stonden in een ruimte waar ze niet horen. Omdat de huurders daar niet waren, werden de spullen in het hok gezet.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 oktober 2018 (V-003-01) pg. 151-152, voor zover – waar nodig zakelijk en samengevat weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Vraag verbalisanten:
Begrijpt u waarvan u wordt verdacht?
Antwoord gehoorde:
Ja, ik zou goederen vervaardigden zonder Accijns te betalen.
Vraag verbalisant:
Wat is uw reactie op deze verdenking?
Antwoord gehoorde:
Ik wist dat niet ik was uitgenodigd om te komen werken in de bouw en zolang er geen
opdrachten waren in de bouw moesten wij doen wat we gedaan hebben. Wij hebben daar verschillende dingen gedaan in de loods. Meestal werkte ik in de keuken, soms moest ik iets brengen of verplaatsen. Dit betroffen dozen. Op enig moment wist ik dat in de dozen sigaretten zaten (…).
Vraag verbalisant:
Van waar naar waar heeft u die dozen gebracht?
Antwoord gehoorde:
Vanaf een apparaat naar een hoek in de loods.
Vraag verbalisanten:
Sedert wanneer bent u in Nederland en wat is de reden van uw komst naar Nederland?
Antwoord gehoorde:
Ik ben ongeveer 6 à 7 dagen geleden naar Nederland gekomen om te werken in de bouw. Ons is verteld dat wij koeienstallen gingen bouwen. Ik heb echter nooit in Nederland in de bouw gewerkt.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 oktober 2018 (V-005-01) pg. 164-196, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] :
Vraag verbalisanten:
Sedert wanneer bent u in Nederland en wat is de reden van uw komst naar Nederland?
Antwoord gehoorde:
Als ik mij niet vergis ben ik sinds 21 september 2018 in Nederland. Ik kreeg in Oekraïne
aangeboden om in Nederland te gaan werken.
Vraag verbalisant:
Hoe bent u naar Nederland gekomen en wie heeft het vervoer naar Nederland betaald?
Antwoord gehoorde:
Ik ben met de auto naar Nederland gekomen. Wie het vervoer heeft betaald, weet ik niet.
Ik verblijf op de plek waar de politie ons vandaag heeft aangehouden. Ja, daar sliep ik ook.
Vraag verbalisanten:
U bent vanochtend in de loods aangetroffen met welke reden was u daar aanwezig en of
welke werkzaamheden heeft u daar verricht?
Antwoord gehoorde:
Mijn doel was om te werken en geld te verdienen. Ja, natuurlijk ik heb daar sigaretten
gezien. Ik heb geholpen met het uit- en inladen van vrachtauto’s. Het waren pallets die afgedekt waren met folie. Ik heb alleen maar de pallets gelost. Ik deed dit niet de gehele dag. Af en toe had ik geen werk. Af en toe deed ik ook opruim- en schoonmaakwerkzaamheden.
Vraag verbalisanten:
Hoelang bent u hier al werkzaam en hoelang zijn de overige personen die in de loods zijn aangetroffen hier werkzaam?
Antwoord gehoorde:
Vanaf 21 september.
4. Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 november 2018, (V-008-01) pg. 180-200, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Volgens onze informatie bent u niet de eigenaar van de loods gelegen op het adres
[adres 1] maar wel de gebruiker.
Vraag verbalisanten:
Kunt u dit toelichten (verhouding eigenaar-exploitant)? Verhuurt u de loods zo ja aan wie?
Antwoord gehoorde:
Ik ben de economische gebruiker (de bescheiden die hier over gaan heb ik u net overhandigd, bijlage 1).
Door de FIOD is van u een foto ontvangen met betrekking tot een inbeslaggenomen gele vorkheftruck met opschrift TCM. Wij tonen u deze foto.
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u hier over verklaren?
Antwoord gehoorde:
Dat is onze heftruck. Die wordt door ons gebruikt en in de grote hal van mijn vader. Er zat een gat in de lepel waar een koppeling doorheen kan waarmee boten verplaatst kunnen worden. Dat was het voornaamste doel van deze heftruck. Hij was tijdelijk uitgeleend aan de huurders van de achterste ruimte B-2 volgens het door u getoonde overzicht (DOC-017).
Opmerking verbalisanten:
In de loods [adres 1] , en wel specifiek in de gedeeltes:
[adres 1] GAR (in de achterste drie garages gezien vanaf de weg) [adres 1] B-2 is op woensdag 3 oktober 2018 door de FIOD tijdens een doorzoeking een productielijn voor het fabriceren van sigaretten aangetroffen. Deze productielijn stond in de loods genummerd als B2. Hierbij zijn ook veel al geproduceerde sigaretten aangetroffen, zowel los als in pakjes en sloffen. De machines waren bij aantreffen gevuld met tabak, filters en verpakkingsmateriaal. De pakjes sigaretten waren niet voorzien van de vereiste accijnszegels.
De loods op [adres 1] is niet aangewezen als een accijnsgoederenplaats.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een afschrift van een akte van economische overdracht d.d. 30 augustus 1994 (V-008-01), pg. 201-207, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende :
Afschrift van akte van economische overdracht voor de heer [verdachte] te Lithoijen betreffende de loods, genummerd [adres 1] , met ondergrond en omliggende grond aan [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens] , koopsom fl. 150.000 (gulden), datum der akte: 30 augustus 1994.
De heer [betrokkene 3] , geboren op [geboortedag 2] [jaartal] verkoper, [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1963, koper.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een controlelijst (V-008-01), pg. 218, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende:
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een brief d.d. 16 augustus 2018 (DOC-V008-01), pg. 219, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende:
[verdachte]
[adres 1]
AAN:
[getuige 5] gevestigd te
[adres 2]
Lithoijen, 16-08-2018
Geachte Heer [getuige 5] ,
Hierbij ontbinden wij de huurovereenkomst d.d. 01-05-2018, voor de huur van de achterste ruimte van de bedrijfshal, per 01-09-2018.
[verdachte]
[handtekening]
8. Een proces-verbaal van bevindingen [adres 1] d.d. 5 september 2018 (AMB-001-01), pg. 247-251, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
In het register van Kamer van Koophandel (hierna: KvK) zag ik dat onderstaande ondernemingen ingeschreven stonden op het adres [adres 1] :
Eenmanszaak [eenmanszaak verdachte] (eigenaar: [verdachte] )
Stichting [eenmanszaak verdachte] (eigenaar: [verdachte] en [betrokkene 2] )
[eenmanszaak verdachte] C.V. (eigenaar: Stichting [eenmanszaak verdachte] )
Eenmanszaak [eenmanszaak verdachte]
De activiteiten van de eenmanszaak werden op het uittreksel van de KvK als volgt omschreven:
- Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen);
- Handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s (geen import van nieuwe);
- Groothandel in machines voor de bouw.
Stichting [eenmanszaak verdachte]
De activiteiten van de stichting werden op het uittreksel van de KvK als volgt omschreven:
- Organisatie/adviesbureaus, beheren en besturen van bedrijven.
[verdachte] is voorzitter van deze stichting en [betrokkene 2] is secretaris/penningmeester.
[eenmanszaak verdachte] C.V.
De activiteiten van de C.V. werden op het uittreksel van de KvK als volgt omschreven:
- Niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen;
- Niet-gespecialiseerde groothandel in niet-consumentenartikelen;
- Groothandel in ongeregelde goederen alsmede de im- en export;
- Transportbedrijf.
Stichting [eenmanszaak verdachte] is de enige vennoot van de C.V. en onbeperkt bevoegd.
9. Een proces-verbaal van verdenking d.d. 7 november 2018 (AMB-009-01), pg. 276-280, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Aangetroffen transportbescheiden
Bij de actie op 3 oktober zijn in de loods [adres 1] (kantoor in ruimte B1) drie transportbescheiden en negen tolbriefjes in beslag genomen.
Het betreft twee vrachtbescheiden AVC en een CMR:
- DOC-007 een AVC-nummer 3271494 d.d. 22-08-2018 voor vervoer van “1 dozen 1080 sigaretten" met een totaal van “21.660", op de AVC is de opmerking “Retour Afz" vermeld;
- DOC-008 een AVC-nummer 3271483 d.d. 28-08-2018 voor vervoer van "1080 PC (pieces) sigaretten met een totaal van “21.660”;
- DOC-009 een CMR nummer 551588, ongedateerd, voor vervoer van een aantal van "1 dozen 1080 sigaretten” met een totaal van “21.660”.
De AVC’s betreffen transporten van afzender [betrokkene 1] , namens [bedrijf 1] , [adres 3]
naar de ontvanger [bedrijf 2] , [adres 4] .
Het CMR betreft een transport van afzender [bedrijf 2] , [adres 4] naar de ontvanger [bedrijf 1] , [adres 3] .
Bevindingen loods (productielijn) [adres 1]
De loods [adres 1] is volgens kadastrale informatie onderverdeeld in vier apart geregistreerde ruimten volgens de onderstaande enigszins onlogische volgorde:
[adres 1] , B-1 (voorste deel van de loods)
In ruimte B-1 is een WC, een keuken een fitnessruimte aanwezig en is verder vermoedelijk het kantoor van de EZ [eenmanszaak verdachte] van [verdachte] gevestigd gezien daar aangetroffen correspondentie en administratie inzake [eenmanszaak verdachte] .
De opslagruimte van B-1 is zichtbaar vanuit een raam in het kantoor en vanuit het kantoor (middellijk) via een deur in de fitnessruimte vrij benaderbaar.
In de opslagruimte van B-1 zijn bij de doorzoeking meerdere kartonnen dozen aangetroffen voor sloffen sigaretten met de merknaam “President” en kartonnen dozen met de opdruk “Mona".
[adres 1] , B-3 (middelste deel van de loods)
In de ruimte B-3 is een blauwe Quad aangetroffen van het merk Yamaha type YFM700R. Volgens informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer staat deze onder het kenteken [kenteken] geregistreerd op naam van [betrokkene 2] (het hof begrijpt: de partner van de verdachte). Deze ruimte is vanuit ruimte B-1 toegankelijk via een deuropening.
In de ruimte B-3 zijn bij de doorzoeking folie, lijm en stapels lege nieuwe sigaretverpakkingen aangetroffen met de merknaam Marlboro White. Deze voorwerpen zijn te linken aan de aangetroffen illegale productielijn.
[adres 1] , B-2 (achterste deel)
In ruimte B-2, is de illegale productielijn voor sigaretten aangetroffen. Deze ruimte is niet van binnenuit benaderbaar vanuit de ruimten B-1 en B-3.
In dit gedeelte zijn behalve productiemachines, folie, lijm, tabak, sigaretten en volle als ook lege sigarettenverpakkingen aangetroffen met de merknamen Excellence en Marlboro Red en Marlboro White.
[adres 1] , Gar. (vanuit de voorkant gezien linksachter).
In ruimte B-4 was een slaap- en verblijfsruimte ingericht, bedoeld voor de bij de doorzoeking aangehouden Oekraïense (vermoedelijke) productiemedewerkers van de illegale productielijn.
10. Een proces-verbaal telling in beslag genomen accijnsgoederen loods [adres 1] d.d. 16 januari 2019 (AMB-017-01), pg. 294-295, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] :
Doorzoeking loods
Op 3 oktober 2018 heeft er onder leiding van mr. [naam] , rechter-commissaris
van het Kabinet 's-Hertogenbosch, een doorzoeking ter inbeslagneming plaats gevonden
in de loods die gelegen is achter het woonhuis van de verdachte [verdachte] te weten [adres 1] .
Tijdens de doorzoeking zijn uit deze loods een illegale productielijn voor sigaretten, hoeveelheden tabak als ook sigaretten met de merknamen Excellence of Marlboro in beslag genomen.
Vaststelling hoeveelheid accijnsgoederen
Door ons heeft telling plaats gevonden van de hoeveelheden tabak en sigaretten in verband met berekening van verschuldigde belastingen (accijnzen en omzetbelasting).
Hierbij is door ons uitgekomen op de hoeveelheden zoals vermeld in de hieronder weergegeven tabel.
11. Een proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagname d.d. 4 oktober 2018 (ABN-A-01), pg. 299-301, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op woensdag 3 oktober 2018 heeft er een doorzoeking ter inbeslagneming plaats gevonden in een loods met woonverblijven gelegen aan het adres [adres 1] (gemeente Oss).
De loods voorzien van het nummer [adres 1] bestond uit enkele afgescheiden gedeeltes en in het achterste gedeelte (gezien vanaf de straatkant) was een opstelling van machines aanwezig voor het fabriceren van sigaretten. Deze machines waren bij aantreffen gevuld met tabak, filters en verpakkingsmateriaal.
In het achterste gedeelte was (aan de linkerzijde) ook een woonverblijf gemaakt bestaande uit een keuken, voorraadkamer (met etenswaren), een douche/wc, twee slaapverblijven voor 10 personen en een soort van woonkamer met tafel en TV.
In het achterste gedeelte waren diverse attributen aanwezig voor het maken van sigaretten (o.a. tabak/sigarettenpapier/filters/lege nog niet gevouwen pakjes sigaretten o.a. van de merken Excellence en Marlboro/cellofaan).
Daarnaast waren in het achterste gedeelte op diverse plaatsen losse gefabriceerde sigaretten, gevulde pakjes met sigaretten en (al verpakte voor vervoer klaargemaakte) sloffen sigaretten aanwezig.
Tijdens de doorzoeking zijn er door de rechter-commissaris voorwerpen inbeslaggenomen.
Deze voorwerpen staan vermeld op een lijst “inbeslaggenomen voorwerpen.
Opmerking verbalisant
Naast enkele volle dozen met tabak werden buiten de loods, aan de achterzijde, 39 stuks lege dozen aangetroffen. Net als de volle dozen droegen deze dozen het opschrift “unmanufactured tobacco/blended strips”) en kon elk van deze dozen netto 120 kg bevatten. De lege dozen zijn niet in beslag genomen maar wel gefotografeerd.
12. Een schriftelijk bescheid, te weten een lijst van inbeslaggenomen goederen (IBN-A-02), pg. 303-304, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende: