Direct naar content gaan

Samenvatting

Vof X (hierna: X) is eigenaar van elf garageboxen, die in een woonwijk zijn gebouwd in een blok aan een plein, aan de zijkant van een huizenblok. X heeft in 2010 elk van de garageboxen afzonderlijk verhuurd aan particulieren dan wel ondernemers. Met elk van de huurders heeft X een huurovereenkomst gesloten. In de huurovereenkomst staat dat de garageboxen uitsluitend bestemd zijn om te worden gebruikt als garage/bergruimte.

X heeft ter zake van de verhuur van de garageboxen geen omzetbelasting op aangifte voldaan, omdat zij van mening is dat de verhuur van de garageboxen op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel b, Wet OB 1969 is vrijgesteld van omzetbelasting. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de verhuur van de garageboxen moet worden aangemerkt als – niet van omzetbelasting vrijgestelde – verhuur van parkeerruimte voor voertuigen als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel b, aanhef en onder 3°, Wet OB 1969. Om die reden heeft hij aan X een naheffingsaanslag opgelegd.

Hof Den Bosch heeft in de eerste plaats geoordeeld dat aan ervaringsregels in het maatschappelijke verkeer de wetenschap valt te ontlenen dat garageboxen veelal plegen te worden aangewend voor andere doeleinden dan voor het stallen van voertuigen. Daaraan heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat de garageboxen onroerende zaken zijn die naar hun aard (inrichting) kunnen worden gebruikt voor verschillende doeleinden en derhalve multifunctioneel zijn. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat X aan het besluit van 14 juli 2009, CPP2008/137M, Stcrt. 2009, 11140 het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de verhuur van de garageboxen is vrijgesteld van omzetbelasting aangezien de garageboxen primair voor andere doeleinden dan voor het parkeren van voertuigen kunnen worden gebruikt en gebruik als bergruimte contractueel ook is toegestaan.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris met succes cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad stelt voorop dat bij de uitlegging van beleidsregels – zoals opgenomen in het besluit – ervan moet worden uitgegaan, dat belastingplichtigen deze hebben moeten begrijpen zoals deze naar de objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze dienen te worden opgevat (vgl. HR 2 maart 1983, 21.662, ECLI:NL:HR:1983:AW8970). Het staat vast dat de garageboxen naar hun aard zijn bestemd om te worden gebruikt als parkeerruimte voor een voertuig. Niet is gesteld noch is gebleken dat de garageboxen over voorzieningen beschikken die deze in het bijzonder geschikt maken voor andere doeleinden dan het parkeren van een voertuig. Uit dit een en ander volgt dat de verhuur van de garageboxen volgens de eerste volzin van onderdeel 7.4.3, letter a, van het besluit de verhuur van parkeerruimte vormt, omdat het gebruik van de garageboxen als parkeerruimte ook contractueel niet is uitgesloten. De enkele omstandigheid dat door de huurder aan een garagebox een andere aanwending mag worden gegeven of wordt gegeven, maakt in de context van het besluit die garagebox niet tot een multifunctionele ruimte. X kan daarom aan het besluit niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de verhuur van de garageboxen is vrijgesteld van omzetbelasting. Er is derhalve sprake van de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen in de zin van artikel 135, lid 2, aanhef en onderdeel b, Btw-richtlijn, en daarmee van belaste verhuur in de zin van artikel 11, lid 1, onderdeel b, aanhef en onder 3˚, Wet OB 1969.

Uitleg vastgoedbesluit

Centraal staat de uitleg van de zin uit het zogenoemde vastgoedbesluit dat de verhuur van multifunctionele ruimten die primair voor andere doeleinden dan voor het parkeren van voertuigen (kunnen) worden gebruikt, in principe geen belaste verhuur van parkeerruimte vormt. Anders dan de Rechtbank was Hof Den Bosch het met belanghebbende eens dat aan deze zin het vertrouwen ontleend kan worden dat de verhuur van garageboxen kwalificeert als de vrijgestelde verhuur van multifunctionele ruimten. Daarbij nam het Hof in overweging dat uit ervaringsgegevens in het maatschappelijk verkeer volgt dat garageboxen veelal worden gebruikt voor andere doeleinden dan het stallen van voertuigen en dat het gebruik voor andere doeleinden ook contractueel niet is uitgesloten.

Feitelijk gebruik geen onderscheiden criterium

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
HR
Datum instantie
10 februari 2017
Rolnummer
15/04877
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:185
Auteur(s)
mr. drs. J. Gruson
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2017/0373
Aflevering
23 februari 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB318
bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr-btw-ri&artikel=135

Naar de bovenkant van de pagina