Na artikel 13aa wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13ab
1. Bij het bepalen van de winst worden in aanmerking genomen de voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam naar tijdsgelang en naar rato van het belang dat de belastingplichtige in dat gecontroleerde lichaam heeft. De voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam zijn de in een jaar door dat lichaam genoten besmette voordelen, zijnde:
a. rente of andere voordelen uit financiële activa;
b. royalty’s of andere voordelen uit immateriële activa;
c. dividenden en voordelen uit de vervreemding van aandelen;
d. voordelen uit financiëleleasingactiviteiten;
e. voordelen uit verzekeringsactiviteiten, bankactiviteiten of andere financiële activiteiten; of
f. voordelen uit weinig of geen economische waarde toevoegende factureringsactiviteiten bestaande uit verkoopvoordelen of dienstenvoordelen behaald met goederen of diensten, gekocht van of verkocht aan de belastingplichtige of een aan hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon;
verminderd met de met die voordelen verband houdende kosten.
2. Het eerste lid vindt slechts toepassing voor zover het saldo van de in een jaar door een gecontroleerd lichaam genoten besmette voordelen positief is en voor zover dat saldo voor het einde van dat jaar niet is uitgekeerd door dat lichaam.
3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een gecontroleerd lichaam verstaan: een lichaam waarin de belastingplichtige al dan niet tezamen met een aan hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon een belang heeft:
a. van meer dan 50% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal;
b. dat meer dan 50% van de statutaire stemrechten vertegenwoordigt; of
c. dat recht geeft op meer dan 50% van de winst;
mits dat lichaam in een bij ministeriële regeling aangewezen staat is gevestigd volgens de fiscale of andere regelgeving van die staat, waarbij die aangewezen staat:
d. op 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het jaar, bedoeld in het eerste lid, aanvangt lichamen niet of naar een tarief van minder dan 7% onderwerpt aan een belasting naar de winst; of
e. is opgenomen in een in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het jaar, bedoeld in het eerste lid, aanvangt geldende EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden;
tenzij dat lichaam volgens de fiscale regelgeving van een andere staat dan een aangewezen staat aldaar als inwoner is onderworpen aan een belasting naar de winst.
4. In afwijking van het derde lid is geen sprake van een gecontroleerd lichaam:
a. indien de door het gecontroleerde lichaam genoten voordelen doorgaans hoofdzakelijk bestaan uit andere voordelen dan besmette voordelen; of
b. indien het gecontroleerde lichaam een financiële onderneming is als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van Richtlijn 2016/1164/EU van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) en de door dat lichaam genoten besmette voordelen doorgaans hoofdzakelijk afkomstig zijn van anderen dan de belastingplichtige of een aan hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon.
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien het gecontroleerde lichaam een wezenlijke economische activiteit uitoefent.
6. Indien bij de belastingplichtige voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam in aanmerking worden genomen wordt ter verrekening van de op die voordelen drukkende winstbelasting de verschuldigde vennootschapsbelasting verminderd volgens artikel 23e.
7. Voor zover het saldo van de door een gecontroleerd lichaam in een jaar genoten besmette voordelen negatief is en op grond van het tweede lid niet in aanmerking wordt genomen, wordt het positieve saldo van de besmette voordelen van dat lichaam van de zes volgende jaren vermeerderd met dat negatieve saldo, doch niet verder dan tot nihil. Het vermeerderen met negatieve saldi vindt plaats in de volgorde waarin deze zijn ontstaan en de positieve saldi zijn ontstaan.
8. Voor de toepassing van dit artikel wordt als een aan de belastingplichtige gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon aangemerkt:
a. een lichaam waarin de belastingplichtige een belang heeft;
b. een lichaam dat of een natuurlijk persoon die een belang heeft in de belastingplichtige.
9. Indien een natuurlijk persoon of een lichaam een belang heeft in de belastingplichtige en in een of meer andere lichamen wordt voor de toepassing van dit artikel ieder van die lichamen aangemerkt als een aan de belastingplichtige gelieerd lichaam.
10. Onder een belang als bedoeld in het achtste en negende lid wordt verstaan een belang dat:
a. ten minste 25% bedraagt van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van het lichaam;
b. ten minste 25% vertegenwoordigt van de statutaire stemrechten in het lichaam; of
c. recht geeft op ten minste 25% van de winst van het lichaam.
11. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de bepaling van hetgeen onder een wezenlijke economische activiteit als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan.
Modelkeuze Nederland
Op grond van de ATAD moet in grote lijnen een keuze worden gemaakt tussen twee CFC-modellen:
Model A, op basis waarvan een aantal ‘besmette voordelen’ (dividend, royalty’s, rente enz.), die de CFC geniet, in de grondslag van de moeder wordt betrokken indien deze inkomsten niet (tijdig) door de CFC zijn uitgekeerd en
Model B, op grond waarvan inkomsten van een CFC tot de winst van de moeder worden gerekend indien die voortkomen uit kunstmatige constructies opgezet met als wezenlijk doel het verkrijgen van een belastingvoordeel. Een constructie is – kort gezegd – kunstmatig als de winst van de CFC niet te relateren is aan de functies van de CFC maar aan de functies van de moeder (‘at arm’s length’-benadering).
Naar de mening van het kabinet past Nederland model B in feite al toe omdat Nederland het at arm’s length-beginsel in artikel 8b Wet VpB 1969 heeft verankerd. Derhalve hoeft Nederland naar de mening van het kabinet niets aanvullends te regelen om aan de richtlijnverplichting te voldoen. Een eerste vraag die opkomt, is of het huidige at arm’s length-beginsel inderdaad voldoende vergelijkbaar is met model B uit de ATAD1. Zo bevat model B in aanvulling op de kunstmatigheidstoets óók een subjectieve toets (het wezenlijke doel moet immers het verkrijgen van een belastingvoordeel zijn) die niet is geïncorporeerd in artikel 8b Wet VpB 1969. Nederland mag echter striktere maatregelen invoeren dan in de ATAD staan (artikel 3).
Artikelsgewijze toelichting
In het voorgestelde artikel 13ab Wet Vpb 1969 is de CFC-maatregel opgenomen voor wat betreft lichamen. Op grond van deze bepaling worden voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam tot de winst van de belastingplichtige gerekend voor zover deze voor het einde van het boekjaar van de belastingplichtige niet zijn uitgekeerd door dat gecontroleerde lichaam.
In het eerste lid van genoemd artikel 13ab is bepaald welke voordelen als voordelen uit hoofde van een gecontroleerd lichaam bij het bepalen van de winst van de belastingplichtige in aanmerking worden genomen. Dit zijn de door het gecontroleerde lichaam in het boekjaar van de belastingplichtige genoten zogenoemde besmette voordelen. De besmette voordelen zijn de in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, van genoemd artikel 13ab limitatief opgesomde voordelen verminderd met de met die voordelen verband houdende kosten. Het gaat om de volgende voordelen:
rente of andere voordelen uit financiële activa (onderdeel a);
royalty’s of andere voordelen uit immateriële activa (onderdeel b);
dividenden en voordelen uit de vervreemding van aandelen (onderdeel c);
voordelen uit financiëleleasingactiviteiten (onderdeel d);
voordelen uit verzekeringsactiviteiten, bankactiviteiten of andere financiële activiteiten (onderdeel e);
voordelen uit weinig of geen economische waarde toevoegende factureringsactiviteiten bestaande uit verkoop- of dienstenvoordelen behaald met goederen of diensten, gekocht van of verkocht aan de belastingplichtige of een aan hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon (onderdeel f).
Aangezien ATAD1 deze voordelen niet nader afbakent en de CFC-maatregel een prohibitief karakter heeft, kiest het kabinet ervoor om de in het eerste lid van genoemd artikel 13ab opgesomde besmette voordelen ook niet nader af te bakenen, zodat zij een ruim toepassingsbereik hebben. Voor de invulling van deze begrippen wordt aangesloten bij hetgeen hier onder het huidige fiscale recht en in de huidige uitvoeringspraktijk reeds onder kan worden begrepen.
De besmette voordelen worden per gecontroleerd lichaam afzonderlijk in aanmerking genomen en worden bij het bepalen van de winst van de belastingplichtige in aanmerking genomen naar tijdsgelang en naar rato van het belang dat de belastingplichtige in het gecontroleerde lichaam heeft.
De omvang van de besmette voordelen wordt naar Nederlandse maatstaven bepaald. Bij de vaststelling van de omvang van de besmette voordelen dient dus rekening te worden gehouden met onder andere de deelnemingsvrijstelling, aftrekbeperkingen en aanpassingen van de belastinggrondslag – naar boven of naar beneden – die het gevolg zijn van de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel. Indien een gecontroleerd lichaam bijvoorbeeld dividend ontvangt dat zou zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling indien dat lichaam zou zijn onderworpen aan de Nederlandse vennootschapsbelasting, dan maakt dat dividend geen deel uit van de besmette voordelen. De vaststelling van de omvang van de besmette voordelen geschiedt met inachtneming van de functionele valuta waarin de winst van een gecontroleerd lichaam in de staat van vestiging wordt berekend. Rekening houdend met de functionele valuta maken valutaresultaten deel uit van de omvang van de besmette voordelen naar Nederlandse maatstaven. Indien de winst van een gecontroleerd lichaam bijvoorbeeld in Britse ponden wordt berekend, dan zal een valutakoersresultaat ten opzichte van het Britse pond tot uitdrukking komen in de omvang van de besmette voordelen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een gecontroleerd lichaam een belang heeft, waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing zou zijn als dat gecontroleerde lichaam aan de Nederlandse vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen, dat luidt in een andere valuta dan het Britse pond en dat lichaam dat belang vervreemdt.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel 13ab is het eerste lid van dat artikel slechts van toepassing voor zover het saldo van de in een jaar genoten besmette voordelen van een gecontroleerd lichaam positief is en voor het einde van het boekjaar van de belastingplichtige niet is uitgekeerd door dat gecontroleerde lichaam. In beginsel betreft een dividenduitkering de uitdeling van de winst van het vorige jaar. Het uitgangspunt is daarom dat de zogenoemde last in, first out (lifo)-methode toepassing vindt. Als evenwel aannemelijk is dat de dividenduitkering een uitdeling betreft van winsten behaald in een ander jaar, ligt het voor de hand daarbij aan te sluiten. Het dividendbesluit is daarbij maatgevend. Indien er in het dividendbesluit niets wordt aangegeven, dan zal de lifo-methode worden gehanteerd. Daarbij wordt om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarde dat een gecontroleerd lichaam het saldo van de besmette voordelen heeft uitgekeerd aangenomen dat de dividenduitkering betrekking heeft op de besmette voordelen.
Het derde lid van genoemd artikel 13ab bevat twee criteria om vast te stellen of sprake is van een gecontroleerd lichaam. Het eerste criterium gaat over de mate waarin de belastingplichtige controle heeft over een lichaam. Het tweede criterium bepaalt in relatie tot welke staten de CFC-maatregel van toepassing is. Waar in dat artikel wordt gesproken over staat wordt daaronder – op grond van onderdelen c en d van het tweede lid van artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen -mede begrepen een Mogendheid en een daarmee gelijk te stellen bestuurlijke eenheid. Dit betekent dat genoemd artikel 13ab ook van toepassing is op bestuurlijke eenheden die volkenrechtelijk niet als Mogendheid gelden maar die wel de facto heffingsbevoegdheid uitoefenen, zoals Curaçao, Aruba en Sint Maarten.
Aan het eerste criterium wordt voldaan indien de belastingplichtige al dan niet tezamen met een aan hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon een direct of indirect belang heeft in een lichaam van meer dan 50% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal, dat meer dan 50% van de statutaire stemrechten vertegenwoordigt of dat recht geeft op meer dan 50% van de winst. Ook een indirect belang – bijvoorbeeld gehouden via een dochtervennootschap van de belastingplichtige – valt dus onder het bereik van deze bepaling. Voor de toepassing van dit criterium wordt – in afwijking van de bepaling van de in aanmerking te nemen besmette voordelen – het volledige belang dat een gelieerd lichaam heeft in aanmerking genomen en dus niet naar rato van het belang dat de belastingplichtige heeft in dat gelieerde lichaam. Dit wordt hieronder in voorbeeld 1 verduidelijkt.
Voorbeeld 1
Gegevens
Mate van controle
Lichamen B en C zijn aan de belastingplichtige gelieerde lichamen.
De belastingplichtige heeft een 20%-belang in lichaam 1 en het aan de belastingplichtige gelieerde lichaam B heeft een 80%-belang in lichaam 1. De belastingplichtige heeft in dit geval samen met een aan hem gelieerd lichaam een belang van 100% in lichaam 1.
Lichaam 1 is een gecontroleerd lichaam van belastingplichtige.
Het aan de belastingplichtige gelieerde lichaam C heeft een 60%-belang in lichaam 2.
Lichaam 2 is een gecontroleerd lichaam van de belastingplichtige.
In aanmerking te nemen voordelen
Door CFC1 (= lichaam 1) genoten besmette voordelen worden voor 32% (40% x 80%) + 20% = 52% bij het bepalen van de winst van de belastingplichtige in aanmerking genomen.
Door CFC2 (= lichaam 2) genoten besmette voordelen worden voor 50% x 60% = 30% bij het bepalen van de winst van de belastingplichtige in aanmerking genomen.
Aan het tweede criterium wordt voldaan indien het gecontroleerde lichaam volgens de fiscale of andere regelgeving van een aangewezen staat aldaar is gevestigd, tenzij dat lichaam volgens de fiscale regelgeving van een andere staat dan een aangewezen staat aldaar als inwoner is onderworpen aan een belasting naar de winst. Een staat wordt bij ministeriële regeling aangewezen indien die staat op 1 oktober van een kalenderjaar lichamen niet of naar een tarief van minder dan 7% onderwerpt aan een belasting naar de winst of is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Deze aanwijzing is vervolgens van toepassing ten aanzien van boekjaren die in het daaropvolgende kalenderjaar aanvangen.
Door uit te gaan van de vestigingsplaats volgens de fiscale of andere regelgeving van andere staten wordt aangesloten bij alle mogelijke aangrijpingspunten voor belastingheffing als inwoner die staten kunnen hanteren. Dat kan naast de feitelijke leiding van het betreffende lichaam bijvoorbeeld ook oprichting naar het recht van de betreffende staat zijn of het feit dat in die staat de statutaire zetel van het betreffende lichaam is gelegen. Hiermee is beoogd te voorkomen dat onbelaste structuren mogelijk zijn waarbij een lichaam feitelijk is gevestigd in een niet-aangewezen staat, maar daar niet is onderworpen aan een belasting naar de winst omdat in die staat feitelijke vestiging niet het aangrijpingspunt is voor belastingheffing. Als het lichaam volgens de fiscale regelgeving van een andere niet-aangewezen staat als inwoner wordt onderworpen aan een belasting naar de winst is de CFC-maatregel vervolgens niet van toepassing. Anders zou de CFC-maatregel van toepassing kunnen zijn als het lichaam een dubbele vestigingsplaats heeft en één van deze vestigingsplaatsen zich bevindt in een aangewezen staat, terwijl op grond van de andere vestigingsplaats de winsten in voldoende mate worden belast.
De beoordeling met betrekking tot het niveau van de winstbelasting (tarieftoets) vindt jaarlijks plaats op 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het boekjaar van de belastingplichtige aanvangt. Het gaat hierbij om het algemeen geldende statutaire belastingtarief over ondernemingswinsten. Niet noodzakelijk is dat de belasting naar de winst van rijkswege wordt geheven; een winstbelasting geheven vanwege een lagere overheid kwalificeert eveneens. Een registratiebelasting, overdrachtsbelasting of kapitaalsbelasting kwalificeert niet. Als een staat een directe belasting heft waarbij een statutair tarief wordt geheven over omzet zal het gehanteerde tarief worden herleid naar een tarief over winst. Dit wordt benaderd met behulp van beschikbare statistieken over winstmarges. Bij de beoordeling worden tariefopstapjes (of tariefafstapjes) buiten beschouwing gelaten, mits die vanwege de hoogte van het tarief of de lengte van de schijf geen betekenisvolle invloed hebben. Ook afzonderlijke tarieven voor midden- en kleinbedrijf blijven buiten beschouwing. Er wordt gekeken of materieel de winstbelasting op ieder lichaam van toepassing is of dat deze slechts van toepassing is op een beperkte groep. Als een belasting naar de winst enkel van toepassing is op specifieke activiteiten of sectoren (bijvoorbeeld exploratie van natuurlijke rijkdommen of de financiële sector) is deze niet algemeen geldend en kan daarmee niet worden voldaan aan de tarieftoets. Als een staat een algemeen geldend keuzeregime kent tussen verschillende systemen van winstbelasting, waarbij de keuze voor een systeem toepassing van het andere systeem uitsluit, moeten beide systemen voldoen aan de tarieftoets. Voor de beoordeling is niet van belang of een staat belastingregimes heeft met afwijkende tarieven. Tevens is niet van belang of het effectieve tarief lager is dan 7%, doordat bijvoorbeeld de buitenlandse grondslag waarover de belasting wordt geheven afwijkt van de grondslag naar Nederlandse maatstaven. Hier is voor gekozen om uitvoeringstechnische redenen en omdat de EU in het kader van de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties preferentiële belastingregimes wereldwijd beoordeelt. Aangezien de CFC-maatregel ook van toepassing is in relatie tot staten op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties vallen staten met een preferentieel belastingregime dat volgens de EU schadelijk is langs die weg onder het bereik van de maatregel. Op deze manier wordt ook voorkomen dat per belastingplichtige moet worden beoordeeld of een preferentieel belastingregime van toepassing is in de staat waarin de belastingplichtige is gevestigd en wordt de beoordeling van preferentiële belastingregimes geconcentreerd op het niveau van de EU.
Voor de tarieftoets is een peildatum van 1 oktober gehanteerd zodat de lijst voor aanvang van het volgende kalenderjaar kan worden geconsulteerd om belangstellenden de gelegenheid te geven te reageren. Wat betreft de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties is het doel bij de meest recente lijst die geldt in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het boekjaar van de belastingplichtige aanvangt aan te sluiten voor zover tijdige publicatie in de Staatscourant nog mogelijk is. Op deze manier zal jaarlijks een lijst worden vastgesteld met aangewezen staten in relatie waarmee de aanvullende CFC-maatregel van toepassing is. Doordat de lijst van toepassing is op boekjaren die aanvangen in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de lijst is vastgesteld is er geen sprake van mutaties gedurende boekjaren van belastingplichtigen. De lijst is uitputtend en zal ten behoeve van de uitvoeringspraktijk jaarlijks worden gepubliceerd.
In het vierde lid van genoemd artikel 13ab zijn twee uitzonderingen opgenomen in welke gevallen in afwijking van het derde lid van dat artikel geen sprake is van een gecontroleerd lichaam. De eerste uitzondering is opgenomen in onderdeel a van genoemd vierde lid en is van toepassing indien de door het betreffende lichaam genoten voordelen doorgaans hoofdzakelijk bestaan uit andere voordelen dan besmette voordelen. Dat wil zeggen dat pas sprake is van een gecontroleerd lichaam als doorgaans 30% of meer van de genoten voordelen van dat gecontroleerde lichaam bestaat uit besmette voordelen. Voor deze toets wordt een vergelijking aangelegd op nettobasis, dus met inachtneming van met de voordelen verband houdende kosten. De tweede uitzondering is neergelegd in onderdeel b van genoemd vierde lid en is van toepassing indien een gecontroleerd lichaam een financiële onderneming is als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, ATAD1 en de door dat lichaam genoten besmette voordelen doorgaans hoofdzakelijk afkomstig zijn van anderen dan de belastingplichtige of een aan hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon. Dat wil zeggen dat bij financiële ondernemingen pas sprake is van een gecontroleerd lichaam als doorgaans 30% of meer van de besmette voordelen afkomstig is van de belastingplichtige of een aan hem gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon. Voor de definitie van financiële onderneming wordt verwezen naar artikel 2, vijfde lid, ATAD1.
In het vijfde lid van genoemd artikel 13ab wordt geregeld dat het eerste lid van dat artikel niet van toepassing is indien een gecontroleerd lichaam een wezenlijke economische activiteit uitoefent. Met deze benadering moet voor elk gecontroleerd lichaam afzonderlijk worden vastgesteld of er een wezenlijke economische activiteit wordt uitgeoefend. In het elfde lid van genoemd artikel 13ab wordt geregeld dat nadere regels worden gesteld voor de bepaling van wat onder een wezenlijke economische activiteit wordt verstaan. Dit is bij de toelichting op genoemd elfde lid nader uitgewerkt.
In het zesde lid van genoemd artikel 13ab wordt geregeld dat ter verrekening van de op de ingevolge het eerste lid van dat artikel uit hoofde van een gecontroleerd lichaam in aanmerking genomen voordelen drukkende buitenlandse winstbelasting de verschuldigde vennootschapsbelasting wordt verminderd volgens het voorgestelde artikel 23e Wet Vpb 1969. De vermindering is alleen van toepassing als het saldo van de besmette voordelen positief is.
Het zevende lid van genoemd artikel 13ab regelt dat voor zover het saldo van de door een gecontroleerd lichaam in een jaar genoten besmette voordelen negatief is en op grond van het tweede lid van dat artikel niet in aanmerking wordt genomen, het positieve saldo van de besmette voordelen van dat lichaam van de zes volgende jaren vermeerderd wordt met dat negatieve saldo, maar niet verder dan tot nihil. Het vermeerderen van een positief saldo met een negatief saldo betekent dat het positieve saldo wordt verlaagd. Het vermeerderen met negatieve saldi vindt plaats in de volgorde waarin deze zijn ontstaan en de positieve saldi zijn ontstaan. Op die manier wordt voorkomen dat bij fluctuaties tussen negatieve en positieve besmette voordelen over een periode van meerdere jaren alleen positieve besmette voordelen in aanmerking worden genomen. Vanuit het oogpunt van eenvoud is ervoor gekozen om negatieve besmette voordelen slechts voorwaarts verrekenbaar te laten zijn en daarvoor aan te sluiten bij de periode die bij verliesverrekening wordt gehanteerd. ATAD1 geeft de ruimte in overeenstemming met het nationale recht voorwaarts te verrekenen. In het regeerakkoord is afgesproken om de periode voor voorwaartse verliesverrekening te versoberen van negen jaren naar zes jaren. Voorgesteld wordt om in de CFC-maatregel aan te sluiten bij die termijn.
In het achtste tot en met tiende lid van genoemd artikel 13ab is neergelegd wanneer er voor de toepassing van dat artikel sprake is van een met de belastingplichtige gelieerd lichaam of gelieerde natuurlijk persoon. Hiervan is sprake als de belastingplichtige een direct of indirect belang heeft in een lichaam dat uitkomt boven een of meer van de in het tiende lid van dat artikel opgenomen drempels. Daarnaast is hiervan sprake als een natuurlijk persoon of een lichaam een direct of indirect belang heeft in de belastingplichtige dat uitkomt boven een of meer van de in genoemd tiende lid opgenomen drempels. Als een natuurlijk persoon of een lichaam een belang heeft in de belastingplichtige en in een of meer andere lichamen en dat belang uitkomt boven een of meer van de in genoemd tiende lid opgenomen drempels dan wordt ingevolge het negende lid van dat artikel ieder van deze lichamen aangemerkt als een met de belastingplichtige gelieerd lichaam. Er moet sprake zijn van een direct of indirect belang van ten minste 25% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal, dat ten minste 25% van de statutaire stemrechten vertegenwoordigt of dat recht geeft op ten minste 25% van de winst. Het belang hoeft dus niet direct gehouden te worden; ook een indirect belang – bijvoorbeeld gehouden via een dochtervennootschap van de belastingplichtige – valt daarmee onder het bereik van deze bepaling.
Op grond van het elfde lid van genoemd artikel 13ab zullen voor de toepassing van de CFC-maatregel in de Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971 nadere regels worden gesteld voor de bepaling van hetgeen onder een wezenlijke economische activiteit als bedoeld in het vijfde lid van genoemd artikel wordt verstaan. Zoals in het algemeen deel van deze memorie reeds toegelicht, wordt bij de invulling wanneer hiervan sprake is aangesloten bij de substance-eisen die per 1 april 2018 gelden voor beoordeling in de dividendbelasting of er sprake is van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Naast de eisen die worden gesteld aan houdstervennootschappen in internationale structuren bij het in behandeling nemen van een verzoek tot zekerheid vooraf worden derhalve twee aanvullende eisen gesteld: een loonkostencriterium van – kort gezegd – € 100.000 en een kantoorruimte die gedurende ten minste 24 maanden ter beschikking staat. Dit betekent dat sprake zal zijn van een wezenlijke economische activiteit voor de toepassing van de CFC-maatregel indien een gecontroleerd lichaam cumulatief voldoet aan de volgende voorwaarden:
Ten minste de helft van het totale aantal statutaire en beslissingsbevoegde bestuursleden van dat lichaam woont of is feitelijk gevestigd in de staat waarin dat lichaam is gevestigd.
De in die staat wonende of gevestigde bestuursleden beschikken over de benodigde professionele kennis om hun taken naar behoren uit te voeren, tot welke taken ten minste behoort de besluitvorming, op grond van de eigen verantwoordelijkheid van dat lichaam en binnen het kader van de normale concernbemoeienis, over door dat lichaam af te sluiten transacties, alsmede het zorg dragen voor een goede afhandeling van de afgesloten transacties.
Dat lichaam beschikt over gekwalificeerd personeel voor de adequate uitvoering en registratie van de door dat lichaam af te sluiten transacties.
In de staat waarin dat lichaam is gevestigd, worden de bestuursbesluiten van dat lichaam genomen.
In de staat waarin dat lichaam is gevestigd worden de belangrijkste bankrekeningen van dat lichaam aangehouden.
In de staat waarin dat lichaam is gevestigd wordt de boekhouding van dat lichaam gevoerd.
Dat lichaam heeft een bedrag aan loonkosten dat een vergoeding vormt voor de werkzaamheden en dat overeenkomt met wat vertaald naar Nederlandse maatstaven ten minste € 100.000 zou bedragen.
Dat lichaam heeft gedurende een periode van ten minste 24 maanden een in de staat waarin dat lichaam is gevestigd gelegen onroerende zaak of deel van een onroerende zaak ter beschikking waarbij zich in die onroerende zaak, onderscheidenlijk dat deel, een kantoor bevindt dat is voorzien van gebruikelijke faciliteiten voor de uitoefening van de hiervoor genoemde werkzaamheden en die werkzaamheden ook daadwerkelijk in dat kantoor worden uitgeoefend.