Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In de rubriek ‘Een arrest om snel/nooit te vergeten’ beoordeelt een gezaghebbende auteur periodiek een uitspraak van de Hoge Raad of het Hof van Justitie als uitstekend of juist als zwak. Bij een negatief oordeel over het arrest geeft de auteur aan hoe de uitspraak zijns/haars inziens had moeten luiden. Onderstaande eerste bijdrage is van Philippe Albert.

De Hoge Raad zet voor het eerst op systematische wijze de betekenis uiteen van het OESO-commentaar bij de uitleg van bilaterale belastingverdragen. Daarom is het arrest van 14 oktober 2022 een belangrijk arrest. Tegelijkertijd is het ook een onbelangrijk arrest. Want het arrest leidt niet tot een oplossing, maar slechts tot een verschuiving van verdragsinterpretatiekwesties.


De auteur schrijft dit artikel op persoonlijke titel.

NLF-W artikel

1. Inleiding

Als het belangrijkste arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad van het afgelopen halfjaar beschouw ik het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2022.   In paragraaf 4 motiveer ik waarom ik het arrest heb gekozen voor deze (nieuwe) rubriek. Ik start met een beknopte weergave van de casus van het arrest (paragraaf 2). Daarna ga ik in op het verschil in uitleg van het Verdrag Nederland-Duitsland 1959 door Duitsland en Nederland (paragraaf 3). Verder besteed ik aandacht aan verdragsanterieur en verdragsposterieur OESO-commentaar (paragraaf 6 t/m 8). Ik sluit af met de conclusie dat het arrest van 14 oktober 2022 niet tot een oplossing maar tot een verschuiving van verdragsinterpretatiekwesties leidt (paragraaf 9).

2. Casus

De casus in het arrest van 14 oktober 2022 was als volgt. Belanghebbende (hierna: X) was inwoner van Nederland en verrichtte in 2014 werkzaamheden in dienstbetrekking in Duitsland. Volgens de Duitse belastingdienst was X in Duitsland belastingplichtig voor het loon dat toerekenbaar was aan de dagen dat X in Duitsland werkte. De Duitse fiscus beschouwde de Duitse vennootschap waarvoor X werkzaamheden verrichtte (Y GmbH) als (verdrags)werkgever (in de zin van artikel 10, lid 2, Verdrag Nederland-Duitsland 1959), omdat de salariskosten van X die toerekenbaar waren aan de dagen dat X in Duitsland werkte, op grond van het at arm’s length-beginsel aan Y GmbH werden doorbelast. De Nederlandse fiscus daarentegen beschouwde Y GmbH niet als (verdrags)werkgever (maar de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap Y Ltd.), omdat X niet in gezagsverhouding stond tot Y GmbH (maar tot Y Ltd.). Daarom maakte X volgens de Nederlandse belastingdienst geen aanspraak op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: aftrek tvvdb) voor het loon dat toerekenbaar was aan de dagen dat X in Duitsland werkte. Het is duidelijk dat de dubbele belasting die hierdoor optreedt in strijd is met de doelstelling van de ‘Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied’ van 16 juni 1959. De doelstelling van het verdrag om dubbele belasting te vermijden zou in het geval van X op drie manieren kunnen worden verwezenlijkt:

Log hier in om verder te lezen

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Auteur(s)
prof. mr. dr. P.G.H. Albert
Nyenrode Business Universiteit
NLF-nummer
NLF-W 2023/14
Judoreg
NFB5689
Publicatiedatum
4 april 2023

Naar de bovenkant van de pagina