Uren door zelfstandige kapster besteed aan Diploma Algemene Ondernemersvaardigheden zijn ondernemersuren
HR, 14 maart 2003
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(4)
- Jurisprudentie(31)
- Commentaar NLFiscaal(1)
- Literatuur
- Recent(1)
Samenvatting
Een kapster drijft in 1997 een eigen kapsalon, daarnaast werkt zij op twee dagen in loondienst. Zij beschikt in dat jaar nog niet over een Diploma Algemene Ondernemingsvaardigheden. In dat jaar volgde zij voor dat diploma een opleiding, die haar 40 uren had gekost. Inclusief die uren had zij in 1997 1244,25 uren in haar onderneming gewerkt. De inspecteur verleent haar de zelfstandigenaftrek niet omdat hij de opleidingsuren niet tot de uren rekent die als werk voor de onderneming in aanmerking komen. De Hoge Raad denkt daar echter anders over. Tot de werkzaamheden voor de onderneming behoort ook het volgen van cursussen en opleidingen nodig voor het verkrijgen of op peil houden van vakbekwaamheid.BRON
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van Æ’ 28.481,-. Er is voorts een bedrag aan heffingsrente berekend van Æ’ 274,-.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 augustus 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, haar vader A, verbonden aan administratie-kantoor B te Q, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede C, namens de Inspecteur.
1.5. Het Hof heeft op 11 september 2001 te Arnhem mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 12 september 2001 aangetekend per post aan partijen verzonden.
1.6. Belanghebbende heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van 150,- is tijdig ge-stort.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 augustus 2001, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende, geboren in 1973, dreef in het onderhavige jaar vanaf 1 juni 1997 een ambulante kapsalon in de vorm van een eenmanszaak. Daarnaast was zij gedurende twee dagen in de week in loondienst bij een kapsalon.
2.2. Belanghebbende beschikte nog niet over een A.O.V.-diploma dat indertijd vereist was voor de zelfstandige uitoefening van het kappersvak. Om in de toekomst de kapperszaak te mogen blijven drijven volgde zij in het onderhavige jaar de A.O.V.-opleiding. 2.3. Belanghebbende verdedigt dat zij recht heeft op zelfstandigenaftrek voor starters. Zij stelt daartoe dat zij in het onderhavige jaar 1244,25 uren in haar onderneming heeft gewerkt, waarvan 40 besteed aan de genoemde opleiding.
De Inspecteur heeft de aftrek geweigerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onder 2.3. genoemde zelfstandigenaftrek terecht heeft geweigerd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting toegevoegd – zakelijk weergegeven –
door belanghebbende:
Nu de kosten van de AOV-opleiding in aftrek kunnen worden gebracht, dienen de daarmee gemoeide uren voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking te worden genomen.
door de Inspecteur:
Hij neemt het standpunt in dat de uren die belanghebbende heeft besteed aan de AOV-opleiding niet kunnen worden aangemerkt als uren die feitelijk zijn besteed aan het drijven van haar onderneming. Bij de beoordeling of voldaan is aan de in artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 genoemde urennorm dienen deze uren dan buiten beschouwing te worden gelaten.
De omstandigheid dat studiekosten of kosten voor een beroepsopleiding als buitengewone lasten dan wel als aftrekbare kosten voor aftrek in aanmerking kunnen komen doet daaraan niet af.
De overige uren die belanghebbende heeft opgevoerd betwist hij niet (meer).
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en naar het Hof verstaat vermindering van de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 15.028,-. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De studie-uren van belanghebbende die zijn besteed aan het verkrijgen van een bevoegdheid die zij nog niet had, kunnen niet worden aangemerkt als uren die feitelijk zijn besteed aan het drijven van een onderneming. Derhalve is niet voldaan aan de urennorm (1225 uren) die in artikel 44m, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voor toepassing van de zelfstandigenaftrek wordt gesteld, zodat deze aftrek aan belanghebbende terecht is geweigerd
5. Slotsom:
Het beroep is ongegrond.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belasting-zaken.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan te Arnhem op 17 januari 2002 door mw. mr M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr J.L.M. Egberts als griffier.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 januari 2002, nr. 99/01780, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van Æ’ 28.481, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende, geboren in 1973, dreef in het onderhavige jaar een kapsalon in de vorm van een eenmanszaak. Daarnaast was zij twee dagen in de week als kapster in loondienst.
3.1.2. Belanghebbende beschikte niet over een zogenoemd diploma van Algemene Ondernemersvaardigheden (hierna: A.O.V.) dat vereist was voor de zelfstandige uitoefening van het kappersvak. Om de kapperszaak in de toekomst te mogen blijven drijven volgde zij in 1997 de voor dat diploma bestemde opleiding.
3.1.3. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 44m, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Belanghebbende heeft in 1997 1244,25 uren ten behoeve van haar onderneming gewerkt, waarvan 40 uren zijn besteed aan de genoemde A.O.V.-opleiding.
3.2. Artikel 44m, lid 1, van de Wet bepaalt dat ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, een zelfstandigenaftrek wordt toe-gepast indien gedurende het kalenderjaar de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 1225 uren in beslag wordt genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming.
3.3. Nu partijen klaarblijkelijk het erover eens waren dat belanghebbende voor eigen rekening feitelijk een onderneming dreef, moest door het Hof nog slechts de vraag worden beantwoord of tot de uren die in beslag werden genomen door het drijven van de onderneming ook de 40 uren behoren die door belanghebbende zijn besteed aan de A.O.V. opleiding. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen. Blijkens de vaststaande feiten doet die situatie zich hier voor. De klacht is derhalve gegrond. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van Æ’ 15.028,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 72, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 85 (€ 38,57), derhalve in totaal € 110,57,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2003.