Metadata
OZB / een woning in aanbouw is een woning waarvoor het tarief voor woningen geldt
HR, 12 augustus 2005
Samenvatting
Begin 2002 was een inwoner van Spijkenisse eigenaar van een huis in aanbouw, waarin nog niet kon worden gewoond. Spijkenisse stuurde hem aanslagen onroerende zaakbelasting 2002 (eigenarendeel en gebruikersdeel) naar de (hogere) tarieven voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. De eigenaar vond echter dat hij diende te worden aangeslagen conform de voor woningen geldende tarieven. Het Hof had hem gelijk gegeven: een woning in aanbouw is een woning. De Hoge Raad is het daar mee eens.Bepalend is of de onroerende zaak is bestemd om na de voltooiing van het bouwsel in hoofdzaak tot woning te dienen. Het cassatieberoep van Spijkenisse wordt ongegrond verklaard.
BRON
Uitspraak Hof Den Haag, nr. 02.02026
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
negende enkelvoudige belastingkamer
27 juni 2003
nummer BK-02/02606
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de afdeling belastingen en heffingen van de gemeente Spijkenisse, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te noemen aanslagen.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 wegens het gebruik, onderscheidenlijk het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Spijkenisse naar een heffingsmaatstaf van € 172.437.
1.2 Het tegen de aanslagen gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 maart 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is namens de Inspecteur verschenen A, tot zijn bijstand vergezeld van B en C, beiden advocaat te Q. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 10 januari 2003 aan X op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief op 13 januari 2003 op het voormelde adres uitgereikt.
2.3 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4 Het Hof heeft op 21 maart 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 4 april 2003 ter post bezorgd. Op 8 april 2003 is van de Inspecteur een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 174 is tijdig voldaan.
3. Verordening
3.1 De raad van de gemeente Spijkenisse heeft in zijn openbare vergadering van 12 december 2001 de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2002 vastgesteld (hierna: de Verordening).
3.2 Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op 21 december 2001 bekendgemaakt in een plaatselijk blad, onder vermelding dat de Verordening voor een ieder ter inzage lag op het Stadhuis bij de afdeling belastingen en heffingen van de gemeente Spijkenisse, kamer 341, Raadhuislaan 106 te Spijkenisse en dat exemplaren van de Verordening verkrijgbaar tegen betaling van leges zijn.
3.3 Een kopie van de tekst van de Verordening behoort tot de stukken van het geding.
4. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
4.1 Bij het begin van het belastingjaar 2002 had belanghebbende het gebruik en het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z. Toentertijd was dit een woning in aanbouw waarin nog niet kon worden gewoond.
4.2 Aan deze woning in aanbouw is ingevolge artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken een waarde toegekend van € 172.437 naar het waardepeil van 1 januari 1999. Naar de Inspecteur ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld, is bij de bepaling van die waarde de grond in aanmerking genomen als bestemd voor woningbouw en vertegenwoordigt zodanige grond een hogere waarde dan indien rekening was gehouden met een andere bestemming aldaar. Hieraan heeft de Inspecteur toegevoegd dit gegeven in de onderhavige zaak niet relevant te vinden en geen behoefte te hebben daaromtrent nadere gegevens te verstrekken.
4.3 De litigieuze aanslagen zijn opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 172.437 en tarieven van onderscheidenlijk € 4,92 (eigendom) en € 3,94 (gebruik) voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf. Op grond van artikel 5 van de Verordening gelden deze tarieven voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen).
4.4 De tarieven die op grond van artikel 5 van de Verordening gelden voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen (woningen) bedragen onderscheidenlijk € 3,55(eigendom) en € 2,84 (gebruik) voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf.
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1 Tussen partijen is uitsluitend in geschil of, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt, de onderscheidene aanslagen hadden moeten worden opgelegd naar de tarieven die zijn vastgesteld voor woningen.
5.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij blijkens de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van de zitting, daarvoor hebben aangevoerd.
6. Conclusies van partijen
6.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslagen, althans - naar het Hof begrijpt – tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar de tarieven die gelden voor woningen.
6.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1 In de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de invoering van de mogelijkheid voor gemeenten om de tarieven voor de onroerendezaakbelastingen te differentiëren (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 037, nr.3, hierna: MvT) is op bladzijde 20 omtrent het onderscheid tussen woningen en niet-woningen overwogen:
“(…)
Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. (…) Woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming kwalificeren eveneens als woning. (…)”
7.2 Bij de behandeling van dit wetsontwerp zijn over deze passage geen vragen gesteld en is de daarin vermelde kwalificatie niet op enigerlei wijze ter discussie gesteld of anderszins nader aan de orde gekomen. Ook nadien, bij de behandeling van het wetsontwerp dat heeft geleid tot de wijziging van artikel 220f van de Gemeentewet met ingang van 1 januari 2001, is dat niet gebeurd.
7.3 De onder 7.1 geciteerde passage uit de MvT is naar het oordeel van het Hof duidelijk, begrijpelijk en consistent met het doel dat met de voorgestelde mogelijkheid tot tariefsdifferentiatie werd en wordt gediend. De betekenis ervan is dat een woning in aanbouw wordt gekwalificeerd als woning.
7.4 Voor de vraag welk tarief in een geval als het onderhavige van toepassing is, is een onroerende zaak naar het oordeel van het Hof te beschouwen als een woning in aanbouw indien tot die onroerende zaak een onvoltooid bouwsel behoort en die onroerende zaak na de voltooiing daarvan in hoofdzaak zal dienen tot woning.
7.5 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat de onderwerpelijke onroerende zaak niet moet worden aangemerkt als een woning in aanbouw in evenbedoelde zin. Zodanige feiten of omstandigheden blijken ook niet uit de stukken.
7.6 Mogelijk ten overvloede overweegt het Hof hierbij als volgt.
7.6.1 Stukken waaruit kan blijken met welk doel de raad van de gemeente Spijkenisse de tarieven bij het vaststellen van de Verordening heeft gedifferentieerd en heeft vastgesteld op de onder 4.3 en 4.4 hiervoor genoemde bedragen, zijn door de Inspecteur – hoewel daartoe door het Hof uitgenodigd – niet overgelegd omdat, naar de advocaat van de Inspecteur ter zitting heeft meegedeeld, deze de relevantie daarvan niet inziet.
7.6.2 Bij gebreke van die stukken moet – mede gelet op de wetsgeschiedenis – uit de bij de Verordening vastgestelde tarieven worden afgeleid dat de raad van de gemeente Spijkenisse daarmee heeft beoogd een lastenverschuiving als gevolg van verschil in waarde-ontwikkeling van woningen en niet-woningen te mitigeren.
7.6.3 Voor de uitvoering van de Verordening brengt het onder 7.6.2 vermelde uitgangspunt mee dat de toepasselijkheid van het hoge tarief is beperkt tot die gevallen waarin sprake is van een heffingsmaatstaf (waarde) die niet is bepaald overeenkomstig een categorie onroerende zaken waarvoor een lager tarief is vastgesteld, tenzij met het voorbijgaan aan genoemd uitgangspunt het beloop van de belastingschuld niet hoger is.
7.6.4 Te dezen laten de onder 4.2 vermelde feiten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur bij de vaststelling van de onderwerpelijke aanslagen aan het voornoemde uitgangspunt is voorbijgegaan en dat dit heeft geleid tot hogere aanslagen dan als hij daar niet aan was voorbijgegaan. Alsdan is sprake van een willekeurige belastingheffing die niet strookt met het doel en de strekking van artikel 5 van de Verordening in verbinding met artikel 220f van de Gemeentewet.
7.7 Het beroep is gegrond. De aanslagen moeten worden verminderd tot aanslagen, berekend naar de tarieven die gelden voor woningen.
8. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt. Wel dient het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
9. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag ter zake van het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak a-straat 1 te Z tot op € 269,80,
- vermindert de aanslag ter zake van het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z tot op € 215,84,
- gelast de gemeente Spijkenisse het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 27 juni 2003 door mr. Tromp. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Otto.
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
negende enkelvoudige belastingkamer
27 juni 2003
nummer BK-02/02606
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de afdeling belastingen en heffingen van de gemeente Spijkenisse, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te noemen aanslagen.
1. Aanslag en bezwaar
1.1 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 wegens het gebruik, onderscheidenlijk het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen opgelegd in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Spijkenisse naar een heffingsmaatstaf van € 172.437.
1.2 Het tegen de aanslagen gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 maart 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is namens de Inspecteur verschenen A, tot zijn bijstand vergezeld van B en C, beiden advocaat te Q. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 10 januari 2003 aan X op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief op 13 januari 2003 op het voormelde adres uitgereikt.
2.3 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4 Het Hof heeft op 21 maart 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 4 april 2003 ter post bezorgd. Op 8 april 2003 is van de Inspecteur een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 174 is tijdig voldaan.
3. Verordening
3.1 De raad van de gemeente Spijkenisse heeft in zijn openbare vergadering van 12 december 2001 de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2002 vastgesteld (hierna: de Verordening).
3.2 Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op 21 december 2001 bekendgemaakt in een plaatselijk blad, onder vermelding dat de Verordening voor een ieder ter inzage lag op het Stadhuis bij de afdeling belastingen en heffingen van de gemeente Spijkenisse, kamer 341, Raadhuislaan 106 te Spijkenisse en dat exemplaren van de Verordening verkrijgbaar tegen betaling van leges zijn.
3.3 Een kopie van de tekst van de Verordening behoort tot de stukken van het geding.
4. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
4.1 Bij het begin van het belastingjaar 2002 had belanghebbende het gebruik en het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z. Toentertijd was dit een woning in aanbouw waarin nog niet kon worden gewoond.
4.2 Aan deze woning in aanbouw is ingevolge artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken een waarde toegekend van € 172.437 naar het waardepeil van 1 januari 1999. Naar de Inspecteur ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld, is bij de bepaling van die waarde de grond in aanmerking genomen als bestemd voor woningbouw en vertegenwoordigt zodanige grond een hogere waarde dan indien rekening was gehouden met een andere bestemming aldaar. Hieraan heeft de Inspecteur toegevoegd dit gegeven in de onderhavige zaak niet relevant te vinden en geen behoefte te hebben daaromtrent nadere gegevens te verstrekken.
4.3 De litigieuze aanslagen zijn opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 172.437 en tarieven van onderscheidenlijk € 4,92 (eigendom) en € 3,94 (gebruik) voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf. Op grond van artikel 5 van de Verordening gelden deze tarieven voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen).
4.4 De tarieven die op grond van artikel 5 van de Verordening gelden voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen (woningen) bedragen onderscheidenlijk € 3,55(eigendom) en € 2,84 (gebruik) voor elke volle € 2.268,00 van de heffingsmaatstaf.
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1 Tussen partijen is uitsluitend in geschil of, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt, de onderscheidene aanslagen hadden moeten worden opgelegd naar de tarieven die zijn vastgesteld voor woningen.
5.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij blijkens de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van de zitting, daarvoor hebben aangevoerd.
6. Conclusies van partijen
6.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslagen, althans - naar het Hof begrijpt – tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar de tarieven die gelden voor woningen.
6.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1 In de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de invoering van de mogelijkheid voor gemeenten om de tarieven voor de onroerendezaakbelastingen te differentiëren (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 037, nr.3, hierna: MvT) is op bladzijde 20 omtrent het onderscheid tussen woningen en niet-woningen overwogen:
“(…)
Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. (…) Woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming kwalificeren eveneens als woning. (…)”
7.2 Bij de behandeling van dit wetsontwerp zijn over deze passage geen vragen gesteld en is de daarin vermelde kwalificatie niet op enigerlei wijze ter discussie gesteld of anderszins nader aan de orde gekomen. Ook nadien, bij de behandeling van het wetsontwerp dat heeft geleid tot de wijziging van artikel 220f van de Gemeentewet met ingang van 1 januari 2001, is dat niet gebeurd.
7.3 De onder 7.1 geciteerde passage uit de MvT is naar het oordeel van het Hof duidelijk, begrijpelijk en consistent met het doel dat met de voorgestelde mogelijkheid tot tariefsdifferentiatie werd en wordt gediend. De betekenis ervan is dat een woning in aanbouw wordt gekwalificeerd als woning.
7.4 Voor de vraag welk tarief in een geval als het onderhavige van toepassing is, is een onroerende zaak naar het oordeel van het Hof te beschouwen als een woning in aanbouw indien tot die onroerende zaak een onvoltooid bouwsel behoort en die onroerende zaak na de voltooiing daarvan in hoofdzaak zal dienen tot woning.
7.5 Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat de onderwerpelijke onroerende zaak niet moet worden aangemerkt als een woning in aanbouw in evenbedoelde zin. Zodanige feiten of omstandigheden blijken ook niet uit de stukken.
7.6 Mogelijk ten overvloede overweegt het Hof hierbij als volgt.
7.6.1 Stukken waaruit kan blijken met welk doel de raad van de gemeente Spijkenisse de tarieven bij het vaststellen van de Verordening heeft gedifferentieerd en heeft vastgesteld op de onder 4.3 en 4.4 hiervoor genoemde bedragen, zijn door de Inspecteur – hoewel daartoe door het Hof uitgenodigd – niet overgelegd omdat, naar de advocaat van de Inspecteur ter zitting heeft meegedeeld, deze de relevantie daarvan niet inziet.
7.6.2 Bij gebreke van die stukken moet – mede gelet op de wetsgeschiedenis – uit de bij de Verordening vastgestelde tarieven worden afgeleid dat de raad van de gemeente Spijkenisse daarmee heeft beoogd een lastenverschuiving als gevolg van verschil in waarde-ontwikkeling van woningen en niet-woningen te mitigeren.
7.6.3 Voor de uitvoering van de Verordening brengt het onder 7.6.2 vermelde uitgangspunt mee dat de toepasselijkheid van het hoge tarief is beperkt tot die gevallen waarin sprake is van een heffingsmaatstaf (waarde) die niet is bepaald overeenkomstig een categorie onroerende zaken waarvoor een lager tarief is vastgesteld, tenzij met het voorbijgaan aan genoemd uitgangspunt het beloop van de belastingschuld niet hoger is.
7.6.4 Te dezen laten de onder 4.2 vermelde feiten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur bij de vaststelling van de onderwerpelijke aanslagen aan het voornoemde uitgangspunt is voorbijgegaan en dat dit heeft geleid tot hogere aanslagen dan als hij daar niet aan was voorbijgegaan. Alsdan is sprake van een willekeurige belastingheffing die niet strookt met het doel en de strekking van artikel 5 van de Verordening in verbinding met artikel 220f van de Gemeentewet.
7.7 Het beroep is gegrond. De aanslagen moeten worden verminderd tot aanslagen, berekend naar de tarieven die gelden voor woningen.
8. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt. Wel dient het voor deze zaak gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
9. Beslissing
Het Gerechtshof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- vermindert de aanslag ter zake van het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak a-straat 1 te Z tot op € 269,80,
- vermindert de aanslag ter zake van het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z tot op € 215,84,
- gelast de gemeente Spijkenisse het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 27 juni 2003 door mr. Tromp. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Otto.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse te Spijkenisse tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ΄s-Gravenhage van 27 juni 2003, nr. BK-02/02606, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2002 wegens genot krachtens eigendom en wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Spijkenisse opgelegd naar een heffingsgrondslag van € 172.437, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen en heffingen van de gemeente Spijkenisse (hierna: het hoofd) zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het hoofd vernietigd en de aanslagen verminderd tot respectievelijk € 269,80 en € 215,84. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse (hierna: het college) heeft tegen ΄s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij het begin van het kalenderjaar 2002 had belanghebbende het gebruik en genot krachtens eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z. Toentertijd was dit een huis in aanbouw, waarin nog niet kon worden gewoond.
3.1.2. Het hoofd heeft aanslagen in de gebruikersbelasting en de eigenarenbelasting opgelegd naar de tarieven voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat tussen partijen uitsluitend in geschil was of, zoals belanghebbende stelde en het hoofd bestreed, de onderscheidene aanslagen hadden moeten worden opgelegd naar de tarieven die zijn vastgesteld voor woningen. Het heeft die vraag bevestigend beantwoord.
3.3. Daartoe heeft het Hof eerst geoordeeld (7.3), op grond van een in zijn uitspraak geciteerde passage uit de wetsgeschiedenis, dat waar het gaat om een tariefsdifferentiatie een woning in aanbouw dient te worden aangemerkt als een woning.
Onderdeel 1 van middel I bestrijdt dit oordeel tevergeefs, omdat het juist is.
3.4. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld (7.4) dat voor de vraag welk tarief in een geval als het onderhavige van toepassing is, een onroerende zaak is te beschouwen als een woning in aanbouw indien tot die onroerende zaak een onvoltooid bouwsel behoort en die onroerende zaak na de voltooiing ervan in hoofdzaak zal dienen tot woning, en heeft, daarvan uitgaande, geoordeeld (7.5) dat het hoofd geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat de onderwerpelijke onroerende zaak niet moet worden aangemerkt als een woning in aanbouw, en dat zodanige feiten of omstandigheden ook niet uit de stukken blijken.
Het betoog van onderdeel 2 van middel I dat het Hof aldus een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, omdat een onroerende zaak in aanbouw voor de kwalificatie als woning moet beschikken over alle voor bewoning noodzakelijke voorzieningen, kan niet als juist worden aanvaard. De door het Hof in 7.4 geformuleerde maatstaf, waarin besloten ligt dat bepalend is of de onroerende zaak is bestemd om na de voltooiing van het bouwsel in hoofdzaak tot woning te dienen, is juist. ’s Hofs oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het behoefde ook geen nadere motivering. Ook onderdeel 2 van middel I faalt derhalve.
3.5. Aangezien ’s Hofs oordeel aangaande het begrip woning zijn beslissing zelfstandig kan dragen, behoeft middel II geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en
P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2005.
Van de Gemeente Spijkenisse wordt ter zake van het door het college ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 414.
Metadata
Rubriek(en)
OverigBelastingtijdvak
2002Instantie
HRDatum instantie
12 augustus 2005Rolnummer
39.828ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU0874