Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(169)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(14)
- Recent(8)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(2)
Samenvatting
In deze strafzaak oordeelt Hof Amsterdam dat verdachte X zich schuldig heeft gemaakt aan een breed scala aan strafbare feiten. X heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan belastingfraude vanuit een bv. Toen die fraude aan het licht dreigde te komen, heeft hij gebruikgemaakt van een door hem vervalst rapport waaruit zou blijken dat de ingediende aangiften niet onjuist zouden zijn. Hij heeft dit vervalste rapport gebruikt om aangifte te doen tegen medewerkers van de Belastingdienst die onderzoek naar hem deden. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van goederen waarop beslag is gelegd in verband met openstaande naheffingsaanslagen omzetbelasting. Die naheffingsaanslagen vinden hun oorsprong in een eerdere fraude waarvoor X onherroepelijk is veroordeeld. Tot slot heeft X belastingfraude gepleegd vanuit een andere bv.
Het Hof acht het volgende bewezen verklaard: 1. het feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en 2. valsheid in geschrift.
Het Hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk passend is, en matigt deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk.
Hierbij merkt het Hof het volgende op. Wat er ook zij van de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte toezegging van de advocaat-generaal om in deze strafzaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te zullen vorderen, het Hof is hier niet aan gebonden.
BRON
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-845154-18 en 15-996506-14 (TUL) tegen verdachte, geboren te geboorteplaats op geboortedag 1977, adres: adres.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
( [bedrijf 1] B.V.)
[bedrijf 1] B.V. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
5 januari 2015 tot en met 1 februari 2016 te Badhoevedorp en/of Hoofddorp en/of Apeldoorn, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
(een) (kwartaal)aangifte(n) omzetbelasting over het 4e kwartaal 2014 en/of 1e kwartaal 2015 en/of 2e kwartaal 2015 en/of 3e kwartaal 2015 en/of 4e kwartaal 2015 (ten name van [bedrijf 1] B.V.) (DOC-002)
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen
immers heeft/hebben zij en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting (ten name van [bedrijf 1] B.V.) met betrekking tot het 4e kwartaal 2014 en/of 1e kwartaal 2015 en/of 2e kwartaal 2015 en/of 3e kwartaal 2015 en/of 4e kwartaal 2015, (een) onjuist(e) bedrag(en) aan belastbare omzet en/of verschuldigde omzetbelasting, althans aan te betalen (omzet)belasting opgegeven en/of doen opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)re feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke voren omschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
( [bedrijf 1] B.V.)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 september 2017 tot en met
8 december 2017 te Badhoevedorp en/of Hoofddorp en/of Cruquius, althans in Nederland,
een rapport van Inquirendum - Recherche en Digitaal Onderzoek - van 3 oktober 2017 met projectcode [code] ,
zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
immers heeft verdachte in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in dat rapport van Inquirendum (nadat hij een print van een echte 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' uit dit rapport had verwijderd) als bijlage C opgenomen en/of doen opnemen (DOC-046)
1) een print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' waarin staat vermeld dat ten aanzien van de rubriek 1a 'Leveringen/diensten belast met hoog tarief' sprake is van een omzet van 23.500 euro (terwijl in werkelijkheid geen omzet is aangegeven) en/of dat over die omzet een verschuldigde omzetbelasting van 4.914 euro is aangegeven (terwijl in werkelijkheid geen verschuldigde omzetbelasting is aangegeven),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 september 2017 tot en met
8 december 2017 te Badhoevedorp en/of Hoofddorp, althans in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of heeft afgeleverd van een vals en/of valselijk opgemaakt rapport van Inquirendum - Recherche en Digitaal Onderzoek - van 3 oktober 2017 met projectcode [code] ,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat verdachte - in strijd met de waarheid - in het rapport van Inquirendum een valse en/of valselijk opgemaakte print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' (met als doel om voor te wenden dat de in dit rapport getrokken conclusie - gebaseerd op de echte 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' - inhoudende dat niet is gebleken dat er bewust of opzettelijke handelingen zijn verricht die aanleiding geven te denken dat het door verdachte digitaal aangeleverde aangifteformulier omzetbelasting 2e kwartaal 2016 is aangepast, bewerkt danwel vervalst, ziet op de door verdachte valse en/of valselijk opgemaakte en/of aan dit rapport gevoegde print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016') heeft gevoegd,
en bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren hieruit dat verdachte
het rapport van Inquirendum heeft verstrekt aan verbalisant [verbalisant] (BOA domein generieke opsporing van politie Eenheid Noord-Holland) en/of laten voegen aan zijn aangifte van
8 december 2018, ter onderbouwing van zijn beschuldiging van smaad en valsheid in geschrift tegen twee medewerkers van de Belastingdienst,
zulks terwijl hij (telkens) wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
3.
( [bedrijf 1] B.V.)
hij op of omstreeks 8 december 2017 te Hoofddorp, althans in Nederland, aangifte heeft gedaan dat (een) strafba(a)r(e) feit(en) is/zijn gepleegd, wetende dat dat/die strafbare feit(en) niet is/zijn gepleegd, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar ten overstaan van [verbalisant] , BOA domein generieke opsporing van politie Eenheid Noord-Holland, opzettelijk en in strijd met de waarheid aangifte gedaan van smaad en valsheid in geschrift, gepleegd door twee medewerkers van de Belastingdienst (DOC-066).
4.
( [bedrijf 2] B.V.)
hij in of omstreeks de periode van 30 maart 2015 tot en met 10 april 2015 te Badhoevedorp en/of Hoofddorp, althans in Nederland, opzettelijk de gehele, althans de gedeeltelijke (restaurant) inventaris en/of een (likeur)distilleerderij van [bedrijf 2] B.V., bestaande uit onder meer:
-
16 barkrukken (hout op poten, bruin) en/of
-
1 partij glaswerk (div soorten/maten) en/of
-
44 stoelen (leder (look) zitting, bruin) en/of
-
3 tafels (hout, bruin) en/of
-
12 stoelen (leder (look) zitting, bruin) en/of
-
1 distilleerderij (groot, achter de bar, compleet, in werking) en/of
-
1 partij servies (bestaande uit kopjes, borden, bestek) en/of
-
1 partij keukenapparatuur,
(Inventarisatielijst in beslag genomen roerende zaken, bijlage bij proces-verbaal van executoriaal beslag roerende zaken, DOC-007, 2.2)
waarop door belastingdeurwaarder [naam] in opdracht van de Belastingdienst/Douane, op grond van (een) naheffingsaanslag(en) (accijns), in elk geval krachtens de wet, ten laste van [bedrijf 2] B.V. (met verdachte als bestuurder) beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.
5.
( [bedrijf 3] B.V.)
[bedrijf 3] B.V. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 juli 2017 tot en met 30 december 2017 te Badhoevedorp en/of Hoofddorp en/of Apeldoorn, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
(een) (kwartaal)aangifte(n) omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 en/of 4e kwartaal 2017 ( [bedrijf 3] B.V.) (DOC-032)
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen,
immers heeft/hebben zij en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting (ten name van [bedrijf 3] B.V.) met betrekking tot het 2e kwartaal 2017 en/of 4e kwartaal 2017, (een) onjuist(e), althans (een) te ho(o)g(e) bedrag(en) aan voorbelasting en/of aan belastbare omzet en/of verschuldigde omzetbelasting opgegeven en/of doen (laten) opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafba(a)re feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke voren omschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Standpunten van partijen inzake het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De verdachte heeft de onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde feiten ter terechtzitting in hoger beroep bekend. Hij heeft de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten ontkend. De verdachte heeft inzake feit 4 verklaard dat de beslaglegging door de Belastingdienst niet goed is gegaan en dat niemand gedupeerd is geraakt, omdat de Belastingdienst met het geld van de aandelen – die zijn verkregen in ruil voor de goederen die zijn ingebracht – is betaald. De goederen zijn niet aan het beslag onttrokken om zichzelf te verrijken.
Bewijsoverweging
Feit 4: onttrekking van goederen aan het beslag
Door de deurwaarder is in opdracht van de Belastingdienst beslag gelegd op de in de tenlastelegging genoemde goederen. Deze goederen zijn niet rechtstreeks, één op één, te koppelen aan de inventaris die is ingebracht in [bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV. Evenals de rechtbank leidt het hof uit de verklaring van de verdachte af dat alle activa die niet aard- en nagelvast bevestigd waren aan het gebouw van de Hoofdvaartkerk, zijn ingebracht (V-004-03, doorgenummerde pagina 00727). Omdat door de deurwaarder alleen beslag is gelegd op niet-aard- en nagelvaste goederen, concludeert het hof dat in elk geval ook alle goederen waarop beslag is gelegd, zijn ingebracht in [bedrijf 4] BV of [bedrijf 5] BV, en daarmee zijn onttrokken aan het beslag.
Dit wordt niet anders in het geval dat, zoals de verdachte heeft gesteld, de Belastingdienst met het geld van de aandelen – die door [bedrijf 2] BV zijn verkregen in ruil voor de goederen die aan het beslag zijn onttrokken – is betaald en derhalve niet zou zijn benadeeld.
Feit 1 en feit 5: feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting
Strafbaarheid van de rechtspersonen
De vraag of [bedrijf 1] BV (feit 1) en [bedrijf 3] BV (feit 5) als rechtspersonen strafbaar zijn voor het onjuist doen van deze aangiften omzetbelasting, beantwoordt het hof bevestigend.
Een rechtspersoon kan volgens vaste jurisprudentie worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een algemene regel laat zich dus bezwaarlijk formuleren. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
-
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
-
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
-
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
-
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
[bedrijf 1] BV en [bedrijf 3] BV waren wettelijk verplicht periodiek aangiften omzetbelasting, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te doen. Het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting kan bovendien redelijkerwijs aan voornoemde rechtspersonen worden toegerekend, omdat deze gedraging heeft plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon, waartoe in de eerste plaats redengevend is dat het gaat om een handelen van iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam was ten behoeve van beide rechtspersonen. Zo volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte de aangiften omzetbelasting van beide rechtspersonen heeft ingediend. Ten tweede past de gedraging – het indienen van aangiften omzetbelasting – binnen de normale bedrijfsvoering van beide rechtspersonen. Ten derde is de gedraging de rechtspersonen dienstig geweest. Door het niet-afdragen van omzetbelasting is meer geld in [bedrijf 1] BV en [bedrijf 3] BV achtergebleven. Uit deze drie omstandigheden volgt dat de verboden gedragingen van feit 1 en 5 hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van respectievelijk [bedrijf 1] BV en [bedrijf 3] BV en dat zij daarom redelijkerwijs aan deze vennootschappen kunnen worden toegerekend.
Tot slot kan worden bewezen dat [bedrijf 1] BV en [bedrijf 3] BV opzettelijk hebben gehandeld. De verdachte heeft de aangiften omzetbelasting voor beide rechtspersonen gedaan. De verdachte wist dat [bedrijf 1] BV facturen heeft verstuurd waarop omzetbelasting in rekening werd gebracht en hij wist dat [bedrijf 3] BV geen activiteiten verrichtte en er derhalve geen sprake kon zijn van voorbelasting en/of verschuldigde omzetbelasting. De verdachte wist dat de verantwoordelijkheid tot het doen van de aangiften omzetbelasting voor beide rechtspersonen bij hem lag en hij heeft er bewust voor gekozen deze aangiften onjuist te doen. Gevolg hiervan was dat de in rekening gebrachte omzetbelasting niet werd afgedragen aan de Belastingdienst (in het geval van [bedrijf 1] BV) en dat ten onrechte geld werd teruggevraagd van de Belastingdienst (in het geval van [bedrijf 3] BV). Dit opzet van de verdachte op het onjuist doen van aangiften omzetbelasting kan onder deze omstandigheden aan zowel [bedrijf 1] BV als [bedrijf 3] BV worden toegerekend.
Feitelijk leidinggeven
Ook de vraag of de verdachte aan het door [bedrijf 1] BV en [bedrijf 3] BV onjuist doen van aangiften omzetbelasting feitelijk leiding heeft gegeven, beantwoordt het hof bevestigend.
Een verdachte kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever indien hij de verboden gedraging daadwerkelijk heeft bevorderd en zijn opzet daarop gericht is geweest. Dit beslissingskader bevat zowel een objectief als een subjectief aspect.
Bij het objectieve aspect stelt de Hoge Raad voorop dat feitelijk leidinggeven veelal zal bestaan in actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Aan dit objectieve aspect is voldaan. De verdachte heeft actief gehandeld omdat uit de bewijsmiddelen volgt dat hij de aangiften omzetbelasting voor zowel [bedrijf 1] BV als [bedrijf 3] BV onjuist heeft gedaan. De verdachte was ervan op de hoogte dat [bedrijf 1] BV facturen verstuurde en daarin omzetbelasting in rekening bracht die ten onrechte niet in de aangiften omzetbelasting was vermeld. De verdachte was er eveneens van op de hoogte dat [bedrijf 3] BV geen activiteiten verrichtte zodat de voorbelasting en/of verschuldigde omzetbelasting ten onrechte in de aangiften omzetbelasting was vermeld. Wat betreft het subjectieve aspect ligt de opzet op de verboden gedraging besloten in het feitelijk leiding geven. Dit houdt in dat de feitelijk leidinggever ten minste bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat de gedraging zich voordeed of zou voordoen. Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder de bekennende verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep inzake feit 1 en feit 5 – volgt dat aan dit tweede aspect, opzet, eveneens is voldaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 5 januari 2015 tot en met
1 februari 2016 in Nederland opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2014 en 1e kwartaal 2015 en 2e kwartaal 2015 en 3e kwartaal 2015 en 4e kwartaal 2015 ten name van [bedrijf 1] B.V.
onjuist heeft gedaan
immers heeft zij opzettelijk de naar de Belastingdienst ingezonden elektronische aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. met betrekking tot het 4e kwartaal 2014 en 1e kwartaal 2015 en 2e kwartaal 2015 en 3e kwartaal 2015 en 4e kwartaal 2015, onjuiste bedragen aan belastbare omzet en verschuldigde omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke voren omschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
2.
hij in de periode van 19 september 2017 tot en met 8 december 2017 in Nederland,
een rapport van Inquirendum - Recherche en Digitaal Onderzoek - van 3 oktober 2017 met projectcode [code] ,
zijnde een geschrift dat bestemd was tot bewijs van enig feit te dienen,
heeft vervalst,
immers heeft verdachte in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – in dat rapport van Inquirendum (nadat hij een print van een echte 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' uit dit rapport had verwijderd) als bijlage C opgenomen
een print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' waarin staat vermeld dat ten aanzien van de rubriek 1a 'Leveringen/diensten belast met hoog tarief' sprake is van een omzet van € 23.400 (terwijl in werkelijkheid geen omzet is aangegeven) en dat over die omzet een verschuldigde omzetbelasting van € 4.914 is aangegeven (terwijl in werkelijkheid geen verschuldigde omzetbelasting is aangegeven),
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
en
hij op 8 december 2017 te Hoofddorp
opzettelijk gebruik heeft gemaakt en heeft afgeleverd van een vals rapport van Inquirendum - Recherche en Digitaal Onderzoek - van 3 oktober 2017 met projectcode [code] ,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat verdachte – in strijd met de waarheid – in het rapport van Inquirendum een valse en/of valselijk opgemaakte print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' (met als doel om voor te wenden dat de in dit rapport getrokken conclusie – gebaseerd op de echte 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016' - inhoudende dat niet is gebleken dat er bewust of opzettelijke handelingen zijn verricht die aanleiding geven te denken dat het door verdachte digitaal aangeleverde aangifteformulier omzetbelasting 2e kwartaal 2016 is aangepast, bewerkt danwel vervalst, ziet op de door verdachte valse en/of valselijk opgemaakte en aan dit rapport gevoegde print van de 'Eigen kopie aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2016') heeft gevoegd,
en bestaande dat gebruikmaken en afleveren hieruit dat verdachte
het rapport van Inquirendum heeft verstrekt aan verbalisant [verbalisant] (BOA domein generieke opsporing van politie Eenheid Noord-Holland) en laten voegen aan zijn aangifte van 8 december 2018, ter onderbouwing van zijn beschuldiging van smaad en valsheid in geschrift tegen twee medewerkers van de Belastingdienst,
zulks terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
3.
hij op 8 december 2017 te Hoofddorp aangifte heeft gedaan dat strafbare feiten zijn gepleegd, wetende dat die strafbare feiten niet zijn gepleegd, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar ten overstaan van [verbalisant] , BOA domein generieke opsporing van politie Eenheid Noord-Holland, opzettelijk en in strijd met de waarheid aangifte gedaan van smaad en valsheid in geschrift, gepleegd door twee medewerkers van de Belastingdienst.
4.
hij in de periode van 30 maart 2015 tot en met 10 april 2015 in Nederland opzettelijk de gedeeltelijke inventaris van [bedrijf 2] B.V., bestaande uit onder meer:
-
16 barkrukken (hout op poten, bruin) en
-
1 partij glaswerk (div soorten/maten) en
-
44 stoelen (leder (look) zitting, bruin) en
-
3 tafels (hout, bruin) en
-
12 stoelen (leder (look) zitting, bruin) en
-
1 distilleerderij (groot, achter de bar, compleet, in werking) en
-
1 partij servies (bestaande uit kopjes, borden, bestek) en
-
1 partij keukenapparatuur,
waarop door belastingdeurwaarder [naam] in opdracht van de Belastingdienst/Douane, op grond van naheffingsaanslagen accijns ten laste van [bedrijf 2] B.V. (met verdachte als bestuurder) beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.
5.
( [bedrijf 3] B.V.)
[bedrijf 3] B.V. in de periode van 18 juli 2017 tot en met 30 december 2017 te
Apeldoorn opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten:
kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2017 ( [bedrijf 3] B.V.)
onjuist heeft gedaan,
immers heeft zij opzettelijk de naar de Belastingdienst ingezonden elektronische aangiften omzetbelasting (ten name van [bedrijf 3] B.V.) met betrekking tot het 2e kwartaal 2017 en 4e kwartaal 2017 onjuiste bedragen aan voorbelasting en verschuldigde omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke voren omschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 5 bewezenverklaarde levert op:
telkens: feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een
rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De verdachte heeft verzocht geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat een gevangenisstraf desastreus zou zijn voor zijn eigen bedrijf, waar het momenteel goed mee gaat, en dat deze straf zou betekenen dat hij zijn ernstig zieke vrouw geen hulp kan bieden. Hij erkent dat hij fouten heeft gemaakt en benadrukt dat hij recent niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verder heeft de verdachte aangevoerd dat de advocaat-generaal in het verleden aan hem heeft toegezegd in deze strafzaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te zullen vorderen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft
daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een breed scala aan strafbare feiten. De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan belastingfraude vanuit [bedrijf 1] BV. Toen die fraude aan het licht dreigde te komen, heeft de verdachte gebruik gemaakt van een door hem vervalst rapport waaruit zou blijken dat de ingediende aangiften niet onjuist zouden zijn. De verdachte heeft dit vervalste rapport gebruikt om aangifte te doen tegen medewerkers van de Belastingdienst die onderzoek naar hem deden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van goederen waarop beslag is gelegd. De Belastingdienst had op deze goederen beslag gelegd in verband met openstaande naheffingsaanslagen. Die naheffingsaanslagen vinden hun oorsprong in een eerdere fraude waarvoor de verdachte onherroepelijk is veroordeeld. Tot slot heeft de verdachte belastingfraude gepleegd vanuit [bedrijf 3] BV. Typerend aan deze fraude is dat de verdachte door familieleden een kans is geboden om een nieuwe onderneming te starten en dat de verdachte dit vertrouwen heeft geschaad door [bedrijf 3] BV te misbruiken voor fraude om er zelf financieel beter van te worden.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit deze verschillende strafbare feiten een verontrustend beeld van de verdachte naar voren komt. De verdachte is bereid om – wetende dat hij degene is die fout zit – zeer vergaande acties te ondernemen om te proberen zijn naam te zuiveren. Daarmee is hij bereid om de integriteit van andere partijen, waaronder die van medewerkers van de Belastingdienst – ten onrechte – in diskrediet te brengen. De verdachte laat met zijn handelen ook zien beslissingen van de autoriteiten te negeren en bereid te zijn misbruik te maken van familieleden. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Tegelijkertijd laat dit beeld ook zien dat bij de verdachte haast wel sprake moet zijn (geweest)
van problemen op persoonlijk vlak en mogelijk ook op psychiatrisch vlak. In een recent met betrekking tot de verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 14 maart 2024 staat evenwel dat er inmiddels geen aanwijzingen meer zijn voor middelenproblematiek en/of psychische problemen. Ook staat hierin vermeld dat het in 2018 opgestarte ambulante behandeltraject bij een onafhankelijke psychiater bijgedragen lijkt te hebben tot stabiliteit op het gebied van zijn emotionele welzijn en in 2019 is afgesloten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zijn suïcidepogingen achter hem liggen. Het hof houdt rekening met deze persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In fraudezaken is het gebruikelijk bij het bepalen van de strafmaat ook te kijken naar het benadelingsbedrag van de bewezenverklaarde feiten en om te kijken naar het toepasselijk oriëntatiepunt voor straftoemeting. In deze zaak kan niet van alle feiten een benadelingsbedrag worden vastgesteld en dan biedt het oriëntatiepunt slechts in beperkte mate handvatten voor het bepalen van de straf.
Het benadelingsbedrag van feit 1 (€ 22.276,00) en feit 5 (€ 14.844,00) is wel door het hof vast te stellen. Bij feit 4 kan het hof niet vaststellen wat de waarde is van de goederen waarop door de Belastingdienst beslag is laten leggen. Complicerend daarbij is dat het daadwerkelijke benadelingsbedrag gebaseerd zou moeten worden op de (executie)verkoopwaarde van de desbetreffende goederen, omdat dat bedrag het bedrag is dat de Belastingdienst als gevolg van het strafbare feit misloopt. Informatie daarover ontbreekt echter in het dossier. Tot slot zijn feit 2 en feit 3 ernstige strafbare feiten, maar de ernst van die feiten is niet uit te drukken in een benadelingsbedrag.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2024 is hij eerder ter zake van belastingfraude en valsheid in geschrift onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het eerste politieverhoor van de verdachte op
30 oktober 2018. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 10 december 2019. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op
10 december 2019 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 8 april 2024, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren met 2 jaren en bijna 4 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk passend is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
Hierbij merkt het hof het volgende op. Wat er ook zij van de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte toezegging van de advocaat-generaal om in deze strafzaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te zullen vorderen, het hof is hier niet aan gebonden.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De volgende voorwerpen zijn onder de verdachte in beslag genomen: twee facturen (DOC-52 en
DOC-053) en een brief (DOC-069).
Het hof zal deze voorwerpen onttrekken aan het verkeer. De voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Gebleken is namelijk dat sprake is van valse of vervalste geschriften. Dat maakt ook dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, in het bijzonder met artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 51, 57, 63, 188, 198 en 225 Sr.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij de stukken bevindt zich de op 18 februari 2019 ter griffie van de rechtbank Noord-Holland ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam/Functioneel Parket Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15-996506-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 29 februari 2016 van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op
3 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan de verdachte per post is toegezonden.
De vordering tot tenuitvoerlegging is binnen de proeftijd ingediend bij de rechtbank Noord-Holland met de bedoeling deze gelijktijdig met de strafzaak in eerste aanleg (13-845154-18) te laten behandelen.
Gebleken is dat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit arrest, in het bijzonder uit de veroordeling voor het onder 2, 3 en 5 bewezenverklaarde. Het hof ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden .
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden , niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-
1.00 STK Factuur (DOC-053), Factuur: [factuur] dd 23-09-2017 (nr. 2017078)
-
1.00 STK Brief (DOC-069), Brief Belastingdienst A’dam dd 13-03-2017
-
1.00 STK Factuur (DOC-052), Factuur [factuur] dd 01-09-2017 (nr. 2017039).
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 februari 2016, parketnummer 15-996506-14, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden .
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2024.