Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(24)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak heeft een belastingplichtige naar aanleiding van een ontvangen aanmaning bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting (met boete en heffingsrente). Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. De belastingplichtige heeft niet alleen aangevoerd dat hij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen, maar ook dat bekendmaking niet heeft plaatsgevonden, zodat de bezwaartermijn nimmer is aangevangen.
De inspecteur heeft ter zitting van het Hof aangeboden bewijs te leveren van zijn stelling dat het aanslagbiljet van de naheffingsaanslag is verzonden, door een duplicaat van dat biljet over te leggen en door middel van bewijs van bij de verzending gebruikte generatienummers.
Het Hof heeft het bewijsaanbod van de inspecteur wegens strijd met de goede procesorde als zijnde tardief gepasseerd. Het acht door de inspecteur voorts niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag tot op de dag van de zitting op enig moment is bekendgemaakt, zoals is voorgeschreven in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond daarvan is het Hof tot de slotsom gekomen dat de naheffingsaanslag niet tot stand is gekomen. Het heeft in verband daarmee bepaald dat de inspecteur de naheffingsaanslag uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst dient te (doen) verwijderen.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld.
Volgens de Hoge Raad heeft het Hof het bewijsaanbod van de inspecteur met betrekking tot de generatienummers onvoldoende gemotiveerd wegens strijd met de goede procesorde verworpen. Het Hof had in de uitspraak moeten motiveren waarom het verloop van het onderzoek ter zitting van het Hof geen omstandigheid was die kon rechtvaardigen dat dit bewijsaanbod eerst toen werd gedaan. Dit geldt ook voor het aanbod van de inspecteur tot het leveren van bewijs door middel van het overleggen van een duplicaat van het aanslagbiljet. Gelet hierop is het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond en wordt de zaak verwezen.
Het verwijzingshof dient in de eerste plaats een oordeel te geven over de vraag of het bewijsaanbod van de inspecteur met betrekking tot generatienummers en een duplicaat aanslagbiljet tardief was.
Indien het verwijzingshof die vraag ontkennend beantwoordt, dient het de inspecteur in de gelegenheid te stellen het aangeboden bewijs te leveren en dient het mede aan de hand daarvan een oordeel te geven over de vraag of het aanslagbiljet verzonden is. Indien het verwijzingshof tot de slotsom komt dat het aanslagbiljet niet is verzonden, oordeelt de Hoge Raad dat ervan moet worden uitgegaan dat de naheffingsaanslag wel tot stand is gekomen, maar dat deze nog niet op de voorgeschreven wijze bekend was gemaakt op het moment waarop de belastingplichtige daartegen bezwaar maakte. Voor de gevolgen die aan een dergelijk verzuim zijn verbonden, verwijst de Hoge Raad naar zijn heden gewezen arrest in de zaak nr. 11/03759.
Het cassatieberoep van de staatssecretaris wordt gegrond verklaard. Anders A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2006
Instantie
HR
Datum instantie
29 juni 2012
Rolnummer
11/03523
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV9648
ECLI:NL:PHR:2012:BV9648
bwbid=bwbr0&artikel=3:41

Naar de bovenkant van de pagina