Direct naar content gaan

Samenvatting

De Inspecteur heeft van X (belanghebbende) BPM nageheven, met oplegging van een verzuimboete, in verband met de invoer vanuit Duitsland in 2015 van een gebruikte Ford Mustang GT V8 Coupé uit 2011. De auto komt oorspronkelijk uit de VS en is in 2011 in Duitsland ingevoerd en geregistreerd. Het gaat om een (US spec) model dat voor de Amerikaanse markt gebouwd is. Het is in elk geval niet gebleken dat de auto onder een Europese typegoedkeuring is gebouwd of dat daarvoor een certificaat van overeenstemming (CVO) is afgegeven.

De mate van CO2-uitstoot is sinds 2008 van invloed op het bedrag van de verschuldigde BPM bij de registratie van een personenauto (hoe meer CO2-uitstoot, des te meer BPM).

In casu heeft X aangevoerd dat in het Nederlandse kentekenregister andere Ford Mustang GT V8 Coupés zijn opgenomen waarvoor de CO2-uitstoot aanmerkelijk lager is vastgesteld dan voor haar auto.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep echter ongegrond.

In cassatie staat vast dat voor de bepaling van de omvang van de CO2-uitstoot van de auto artikel 6a, onderdeel d, Uitv.reg. BPM van toepassing is. Volgens die bepaling is een goedkeuring vereist waaruit de emissie van CO2 blijkt, gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement.

Hof Den Haag heeft vastgesteld dat de daartoe in Duitsland bevoegde instantie (de TÜV) de auto heeft gekeurd en op basis daarvan de CO2-uitstoot van de auto heeft bepaald. Daarmee volstaat de vermelding van de CO2-uitstoot op het Duitse kentekenbewijs voor de aanname dat het gaat om een goedkeuring als bedoeld in artikel 6a, onderdeel d, Uitv.reg. BPM.

Anders dan X betoogt, vereist noch artikel 9, lid 10, noch artikel 9, lid 11, Wet BPM in samenhang gelezen met artikel 6a Uitv.reg. BPM dat de Inspecteur de bepaalde CO2-uitstoot nader onderbouwt.

De Hoge Raad oordeelt voorts dat er geen sprake is van strijdigheid met artikel 110 VWEU.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2019/2525, met noot van Soltysik).

Vergelijkbare auto’s zijn niet noodzakelijk gelijksoortig

De strekking van dit arrest is naar mijn mening als volgt. Het Europese recht verbiedt dat ingevoerde auto’s zwaarder worden belast dan soortgelijke binnenlandse auto’s. Om vast te stellen of ingevoerde en binnenlandse auto’s gelijksoortig zijn, moet een vergelijking worden gemaakt (de referentietoets). Auto’s kunnen vergelijkbaar zijn, in de zin dat deze in dezelfde behoeften van consumenten voldoen, maar dat betekent niet dat de auto’s ook soortgelijk zijn. Binnenlandse auto’s kunnen namelijk op basis van de specifieke kenmerken variatie vertonen ten opzichte van uit een andere lidstaat afkomstige auto’s. Dat geldt te meer als sprake is van auto’s bestemd voor de Amerikaanse markt.

De enkele omstandigheid dat in 2011 bij de registratie in Nederland van andere personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering een lagere CO2-uitstoot in aanmerking is genomen, betekent niet dat artikel 110 VWEU is geschonden. De omstandigheid dat gebruikte personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering zijn, sluit namelijk – ook bij gelijke productiejaren en gelijke tijdstippen van eerste toelating op de weg – niet uit dat de CO2-uitstoot van die personenauto’s verschilt.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
3 april 2020
Rolnummer
18/01389
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:561
Auteur(s)
mr. S.M. Bothof
123BPM.NL
NLF-nummer
NLF 2020/0965
Aflevering
23 april 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3206
bwbr0005806&artikel=9,bwbr0005806&artikel=9,bwbr0005813&artikel=6a,bwbr0005813&artikel=6a

Naar de bovenkant van de pagina