Samenvatting
In 2001 is de echtgenote van een man overleden. De man (verder: de vader) en zoon zijn bij testament tot erfgenamen benoemd. De vader en zoon hebben in 2002 aangifte voor het recht van successie gedaan. Overeenkomstig deze aangifte zijn aanslagen opgelegd. De zoon heeft tegen de aan hem opgelegde aanslag bezwaar gemaakt. Daarbij was onder meer de uitleg van het testament in geschil. Uiteindelijk is de aanslag van de zoon verminderd. In verband hiermee is op grond van artikel 52 van de Successiewet (SW) aan de vader een navorderingsaanslag opgelegd.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de navorderingsaanslag is opgelegd binnen de wettelijke termijn. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. De vader heeft daarop cassatieberoep ingesteld.
Artikel 52 SW bepaalt dat navordering mede kan plaatsvinden in gevallen waarin van een verkrijger te weinig belasting is geheven doordat een aan een andere verkrijger opgelegde aanslag is verminderd. Een navorderingsaanslag op de voet van artikel 52 SW kan, gelet op de tekst van die bepaling, pas worden opgelegd nadat de aan de andere verkrijger opgelegde aanslag is verminderd. Daarvan uitgaande en met inachtneming van het beginsel dat de heffing van het recht van successie zich richt naar hetgeen uiteindelijk als gevolg van de erfrechtelijke overgang wordt verkregen moet voor de beantwoording van de vraag of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd, aansluiting worden gezocht bij de termijn die is gesteld in artikel 66, lid 2, van de SW. Daarvan uitgaande is niet in geschil dat de onderhavige navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.
Het cassatieberoep van de vader wordt ongegrond verklaard.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, BelgiĆ« (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 25 maart 2011, nr. 10/00448, betreffende na te melden navorderingsaanslag in het recht van successie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van zijn echtgenote (hierna: erflaatster) een navorderingsaanslag in het recht van successie opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. 09/3982) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Erflaatster was tot haar overlijden op 20 februari 2001 gehuwd met belanghebbende.
3.1.2. Zij heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt, waarbij zij belanghebbende en haar zoon (hierna: de zoon) tot haar erfgenamen heeft benoemd.
3.1.3. Belanghebbende en de zoon hebben in 2002 aangifte gedaan voor het recht van successie. Overeenkomstig deze aangifte heeft de Inspecteur met dagtekening 14 maart 2003 aanslagen in het recht van successie opgelegd.
3.1.4. De zoon heeft tegen de aan hem opgelegde aanslag bezwaar gemaakt. Daarbij was onder meer de uitleg van het testament in geschil. De zoon en de Inspecteur hebben hierover meerdere keren overleg gehad. Uiteindelijk is de aanslag van de zoon op 2 januari 2009 verminderd. In verband hiermee is op grond van artikel 52 van de Successiewet 1956 (hierna: de Sw) aan belanghebbende met dagtekening 17 februari 2009 een navorderingsaanslag opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag).
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de navorderingsaanslag is opgelegd binnen de wettelijke termijn. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich de eerste klacht.
3.3. Artikel 52 van de Sw bepaalt dat navordering mede kan plaatsvinden in gevallen waarin van een verkrijger te weinig belasting is geheven doordat een aan een andere verkrijger opgelegde aanslag is verminderd. Voormeld artikel ziet op gevallen waarin een relatie bestaat tussen de omvang van de verkrijging van degene wiens aanslag wordt verminderd (omdat hij aanvankelijk voor een te hoge verkrijging is aangeslagen) en de omvang van de verkrijging van degene van wie belasting wordt nagevorderd (zie HR 11 augustus 2006, nr. 39259, LJN AY5999, BNB 2007/20).
3.4. Een navorderingsaanslag op de voet van artikel 52 Sw kan, gelet op de tekst van die bepaling, pas worden opgelegd nadat de aan de andere verkrijger opgelegde aanslag is verminderd. Daarvan uitgaande en met inachtneming van het beginsel dat de heffing van het recht van successie zich richt naar hetgeen uiteindelijk als gevolg van de erfrechtelijke overgang wordt verkregen moet, gelijk het Hof heeft gedaan, voor de beantwoording van de vraag of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd, aansluiting worden gezocht bij de termijn die is gesteld in artikel 66, lid 2, van de Sw. Daarvan uitgaande is niet in geschil dat de onderhavige navorderingsaanslag tijdig is opgelegd. De eerste klacht faalt derhalve.
3.5. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2012.