Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Rijnvarende X (belanghebbende) heeft de Nederlandse nationaliteit en was geheel 2016 woonachtig in Nederland. In dat jaar was hij in dienst bij een in Liechtenstein gevestigde werkgever.

De Liechtensteinse socialezekerheidsautoriteit heeft op 16 september 2015 aan hem een A1-verklaring afgegeven waarin staat dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 augustus 2016 verplicht verzekerd is in Liechtenstein. De Nederlandse Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft met dagtekening 13 juli 2018 een A1-verklaring aan X afgegeven. In deze verklaring wordt het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing verklaard voor de periode van 1 september 2016 tot en met 31 oktober 2017. Tegen deze A1-verklaring heeft X rechtsmiddelen aangewend. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep tegen deze A1-verklaring op 22 april 2021 ongegrond verklaard.

Verder heeft de Liechtensteinse socialezekerheidsautoriteit met dagtekening 1 augustus 2016 aan X een zogenoemde S1-verklaring verstrekt voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 januari 2017.

De Inspecteur heeft aan X een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd waarbij hij ervan uit is gegaan dat hij voor de periode van 1 september 2016 tot en met 31 december 2016 verplicht verzekerd is in Nederland voor de PVV.

Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil:

  1. of X van 1 september 2016 tot en met 31 december 2016 premieplichtig was in Nederland;
  2. of de in Liechtenstein ingehouden premies aftrekbaar of verrekenbaar zijn;
  3. of X recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade wegens de lange duur van bezwaar en beroep; en
  4. de vergoeding van kosten voor bezwaar en beroep.

De Rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst en de belastingrechter aan de Nederlandse A1-verklaring gebonden zijn en dat er geen reden is voor verrekening van in Liechtenstein ingehouden werknemerspremies omdat de Wet IB 2001 daarvoor geen basis biedt.

Voorts stelt de Rechtbank vast dat de redelijke termijn met 24 maanden is overschreden. X heeft daarom recht op een immateriële schadevergoeding. Ook kent de Rechtbank hem een proceskostenvergoeding toe.

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2016 en 2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
2 februari 2023
Rolnummer
20/184; 20/185
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:686
NLF-nummer
NLF 2023/0650
Aflevering
23 maart 2023

Naar de bovenkant van de pagina