Samenvatting
A (bv) heeft op 3 maart 2011 een winkelcomplex overgedragen aan haar twee aandeelhouders. De overeengekomen koopsom bedraagt in totaal € 8.730.702. De Belastingdienst heeft een onderzoek ingesteld naar de zakelijkheid van de overdracht. Dit heeft geleid tot een navorderingsaanslag vpb 2011, waarbij een bedrag van € 9.730.000 (verschil koopsom exclusief rentevergoeding en waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken ad € 18.180.000) als winstuitdeling is aangemerkt. Hof Amsterdam heeft in de procedure voor de vpb geoordeeld dat de navorderingsaanslag vpb 2011 terecht is opgelegd.
De hogere waarde van de panden heeft ook geleid tot navorderingsaanslagen IB/PVV 2011 (winstuitdeling) voor de twee aandeelhouders, waaronder X (belanghebbende). Bij ieder is het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 4.865.000.
Hof Amsterdam bevestigt het oordeel van Rechtbank Noord-Holland dat de aandeelhouders door de overdracht van de onroerende zaken een voordeel hebben genoten ter grootte van ieder € 4.865.000, dat als een winstuitdeling dient te worden aangemerkt. Er is sprake van kwade trouw. Voorts is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat X de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De navorderingsaanslag IB/PVV 2011 blijft in stand. Het hoger beroep voor het jaar 2011 slaagt niet.
In geschil is verder de waarde van de onroerende zaken per 1 januari 2012 (aanslag IB/PVV 2012).
Niet meer in geschil is dat de Rechtbank terecht een rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a Awb heeft onderkend en de zaak inhoudelijk heeft kunnen behandelen.
Beoordeeld dient te worden of de door de Inspecteur voorgestane correctie (verhoging van de rendementsgrondslag in box 3, waarbij voor de waarde van de onroerende zaken bij uitspraak op bezwaar is uitgegaan van een totale waarde van € 19.680.000 (hiervan is de helft, te weten € 9.840.000, aan X toegerekend)) niet te hoog is. Dat is volgens het Hof niet het geval. Ook het hoger beroep voor 2012 slaagt niet.
De Hoge Raad heeft op 26 april 2024 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO.