Samenvatting
De exploitant van een mobilofooncentrale ontvangt op basis van een overeengekomen spaarplan dat nog door haar rechtsvoorganger is gesloten, ten behoeve van de aanleg van een nieuwe centrale van ieder van de bij haar aangesloten taxivergunninghouders fl. 180 per maand. Deze regeling is in 1993 (door die rechtsvoorganger) ingevoerd. Omtrent die centrale zijn wel contracten gesloten maar tot uitvoering is het (nog) niet gekomen. De afspraken tussen de exploitant en de vergunninghouders houdt in dat als geen nieuwe centrale wordt aangeschaft de afgedragen bedragen worden terugbetaald. Ook volgens de Hoge Raad behoren de genoemde bijdragen onder die omstandigheden niet tot de jaarwinst van de exploitant. Het cassatieberoep van de Staatssecretaris is verworpen.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiƫn tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 juli 2003, nr. 01/01434 (soortgelijke uitspraak 01.01436), betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van fl. 552.182, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.2. Belanghebbende verricht diensten (het exploiteren van een mobilofooncentrale) ten behoeve van bij haar aangesloten taxichauffeurs. In dat kader is met elke houder van een taxivergunning een overeenkomst gesloten. Voor de verrichte diensten wordt door de taxivergunninghouders een maandelijkse bijdrage betaald.
3.1.3. In verband met de financiering van een nieuw aan te schaffen mobilofooncentrale is in 1993 (door de rechtsvoorgangster van belanghebbende, een coƶperatieve vereniging) een spaarplan ingevoerd met het oog op het voornemen in een nieuwe centrale te investeren. De maandelijkse bijdragen per vergunninghouder werden daarvoor met een bedrag van fl. 180 verhoogd.
3.1.4. Bepaald werd tevens dat bij niet investeren het bedrag aan de desbetreffende bedrijfsvergunninghouders zal moeten worden terugbetaald.
3.1.5. In 1995 is een overeenkomst gesloten inzake de levering van een nieuwe telefoon- en mobilofooncentrale. Die overeenkomst is ontbonden. In 1999 zijn nieuwe onderhandelingen gevoerd. In 1996 is geen nieuwe centrale opgeleverd of in gebruik genomen.
3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat tegenover de maandelijkse bijdragen van fl. 180 door belanghebbende in de toekomst jegens de betalers te verrichten prestaties staan en dat in het geval de centrale niet tot stand zou komen de bijdragen moeten worden terugbetaald. Het Hof heeft hiervan uitgaande terecht geoordeeld dat goed koopmansgebruik meebrengt dat belanghebbende de maandelijkse bijdragen niet tot de jaarwinst van het onderhavige jaar behoefde te rekenen. Het middel stuit hierop in zijn geheel af.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiƫn zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 40121 en 40122 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van FinanciĆ«n in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op eenderde van € 644, derhalve € 214,67, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2004.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van FinanciĆ«n ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.