Direct naar content gaan

Samenvatting

Legafact EOOD (Bulgarije) is een vennootschap die diensten op het gebied van bedrijfsvoering verleent. Zij heeft reeds facturen uitgereikt voordat zij geregistreerd was op basis van de nationale belastingwet. Volgens de belastingautoriteiten had Legafact het verzoek tot registratie moeten indienen binnen zeven dagen na het overschrijden van de omzetdrempel van BGN 50.000. Zij heeft dit niet gedaan. Legafact is daarom belasting verschuldigd via een naheffingsaanslag over de belastbare leveringen vanaf de dag waarop die drempel is overschreden tot de dag waarop Legafact is geregistreerd.

In het kader van een geding hierover wenst de verwijzende rechter (Varhoven administrativen sad, Bulgarije) te vernemen of de nationale regeling op basis waarvan de naheffingsaanslag is opgelegd en die erin voorziet dat er een belastingschuld ontstaat indien het verzoek tot verplichte btw-registratie te laat wordt ingediend, verenigbaar is met de beginselen van het gemeenschappelijke btw-stelsel. Voorts wenst de verwijzende rechter te vernemen op basis van welke criteria dient te worden beoordeeld of deze regeling het karakter van een sanctie heeft. Hij heeft drie prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

  1. De Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een door een lidstaat op grond van artikel 287 van deze richtlijn vastgestelde nationale regeling die het voordeel van de vrijstelling van btw waarin deze richtlijn voor kleine ondernemingen voorziet, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de belastingplichtige van wie de jaaromzet of de omzet over een periode van twee opeenvolgende maanden het bedrag overschrijdt dat in deze bepaling voor die lidstaat is vermeld binnen een gestelde termijn een verzoek tot btw-registratie indient.
  2. De Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat wanneer een belastingplichtige niet voldoet aan de verplichting om in de in punt 1 van het onderhavige dictum bedoelde gevallen een verzoek tot registratie voor doeleinden inzake de btw in te dienen binnen de gestelde termijn, dit tot gevolg heeft dat er een belastingschuld ontstaat, mits die regeling – indien en voor zover zij zich niet beperkt tot de inning van de btw over de handelingen die zijn verricht in het tijdvak waarin die belasting in rekening zou zijn gebracht indien de belastingplichtige zijn verplichting om zich voor btw-doeleinden te registreren was nagekomen – voldoet aan het beginsel van doeltreffendheid bij het tegengaan van schendingen van geharmoniseerde voorschriften op het gebied van btw en aan de evenredigheidsvereisten die voortvloeien uit de rechtspraak van het HvJ.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
HvJ
Datum instantie
11 april 2024
Rolnummer
C-122/23
ECLI
ECLI:EU:C:2024:293
Auteur(s)
mr. dr. A.E. Spiessens
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/1018
Aflevering
30 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6366
bwbv0001506&artikel=267,bwbv0001506&artikel=267,celex32006l0112&artikel=213,celex32006l0112&artikel=213,celex32006l0112&artikel=214,celex32006l0112&artikel=214,celex32006l0112&artikel=287,celex32006l0112&artikel=287

Naar de bovenkant van de pagina