Onterechte navordering ter zake van afkoop pensioen; geen nieuw feit of kwade trouw
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 juni 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft pensioen in eigen beheer opgebouwd. Hij heeft in de periode van 1 november 2016 tot medio 2018 in Spanje gewoond.
De Inspecteur heeft een formulier van X ontvangen waarin hij aangeeft dat hij de pensioenaanspraken in eigen beheer op [datum] 2018 heeft afgekocht. De fiscale waarde van de pensioenaanspraken bedraagt € 2.841.787.
X heeft op 29 april 2019 een aangifte IB/PVV 2018 (aangifte buitenland) ingediend. X heeft de afkoop van de pensioenaanspraken niet in de aangifte vermeld. De aanslag is met dagtekening 4 februari 2021 conform de aangifte opgelegd.
Met dagtekening 11 december 2021 is de afkoop van het pensioen met een navorderingsaanslag bij X belast (verhoging belastbaar inkomen uit werk en woning met 75% x € 2.841.787).
X heeft beroep ingesteld en Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart dat gegrond.
Omdat de Inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 reeds bekend was met het feit dat in Spanje geen aanslag inkomstenbelasting was opgelegd, en hij heeft nagelaten de onderworpenheid van X aan de Spaanse wetgeving vóór het opleggen van die aanslag nader te onderzoeken, beschikte hij niet over een nieuw feit om na te vorderen.
Kwade trouw kan in dit geval alleen betrekking hebben op de gedragingen van X die hebben plaatsgevonden vóór het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018. Daarvan acht de Rechtbank geen sprake. De Rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag. Aan de vraag of Nederland het heffingsrecht heeft over de afkoopsom in verband met de pensioenuitkeringen, wordt niet toegekomen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, domicilie kiezende te plaats 1, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende dat betrekking heeft op de aan hem opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2018 (de navorderingsaanslag), en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (de beschikking belastingrente).
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben belanghebbende en de inspecteur deelgenomen. Namens de inspecteur zijn mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en dr. [inspecteur 3] verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur bevoegd was tot navordering wegens de aanwezigheid van (i) een nieuw feit, dan wel (ii) kwade trouw, en zo ja, of Nederland heffingsbevoegd was over de afkoopsom in verband met de pensioenuitkeringen.
2.1. De rechtbank is kortgezegd van oordeel dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte dat navordering over 2018 rechtvaardigt en dat ook geen sprake is van kwade trouw. Dit betekent dat de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 en de beschikking belastingrente niet op had mogen leggen aan belanghebbende. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft pensioenaanspraken in eigen beheer opgebouwd.
3.1. In 2016 heeft belanghebbende de inspecteur per brief geïnformeerd over zijn voornemen in Spanje te gaan wonen en zich aldaar in te schrijven. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht te verklaren dat na zijn verhuizing naar Spanje per 1 juli 2016 op een gedeelte van zijn inkomen uit Nederland, waaronder de uitkeringen uit het opgebouwde pensioen in eigen beheer (de pensioenuitkeringen), geen loonbelasting hoeft te worden ingehouden.
3.2. Per brief met dagtekening 2 september 2016 heeft de inspecteur onder meer bevestigd dat per 1 juli 2016 op de pensioenuitkeringen geen loonbelasting hoeft te worden ingehouden.
3.3. Belanghebbende is tot 25 mei 2018 in Spanje ingeschreven.
3.4. De inspecteur heeft een formulier van belanghebbende ontvangen waarin hij aangeeft dat hij de pensioenaanspraken in eigen beheer op [datum] 2018 heeft afgekocht. De fiscale waarde van de pensioenaanspraken bedraagt € 2.841.787. Uit het formulier blijkt dat de (ex-)partner van belanghebbende op 22 juni 2018 akkoord is gegaan met de afkoop van de pensioenaanspraken.
3.5. Belanghebbende heeft op 29 april 2019 een aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 (aangifte buitenland) ingediend. Belanghebbende heeft de afkoop van de pensioenaanspraken niet in de aangifte vermeld.
3.6. De inspecteur heeft per brief van 7 juli 2020 en per brief van 15 oktober 2020 vragen gesteld in verband met de door belanghebbende ingediende aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2018. In de laatstgenoemde brief heeft de inspecteur aangegeven dat hij de zaak heeft voorgelegd aan een pensioenspecialist en heeft hij aan belanghebbende expliciet verzocht om informatie te verstrekken in verband met de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over het jaar 2018 uit (onder meer) Spanje.
3.7. Belanghebbende heeft per brief van 13 november 2020 nadere informatie verstrekt. In de brief is voor wat betreft de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2018 uit Spanje onder meer het volgende vermeld:
3.8. De inspecteur heeft met dagtekening 4 februari 2021 de aanslag IB/PVV 2018, overeenkomstig de ingediende aangifte, aan belanghebbende opgelegd.
3.9. Bij e-mail van 26 april 2021 is gereageerd op de brief van belanghebbende van 13 november 2020 door een pensioenspecialist van de Belastingdienst. In de e-mail is onder meer het volgende vermeld:
3.10. De inspecteur heeft met dagtekening 11 december 2021 de navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur heeft daarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning in verband met de afkoop van de pensioenaanspraken verhoogd met € 2.131.340. De inspecteur heeft gelijktijdig bij het opleggen van de navorderingsaanslag € 100.426 aan belastingrente in rekening gebracht.
3.11. Vanaf 14 juni 2022 heeft een informatie-uitwisseling tussen de Belastingdienst en de Spaanse belastingautoriteiten plaatsgevonden met betrekking tot het fiscaal inwonerschap van belanghebbende in 2018.
Motivering
4. De inspecteur kan de te weinig geheven belasting navorderen, (onder meer) indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw ligt bij de inspecteur.
Is sprake van een nieuw feit?
4.1. De inspecteur betoogt dat sprake is van een nieuw feit en voert daartoe aan dat belanghebbende in de brief van 13 november 2020 heeft aangegeven onderworpen te zijn aan de Spaanse belastingheffing, maar dat dit mogelijk niet zou worden geëffectueerd door een minder efficiënte administratie in Spanje. De inspecteur is van mening dat hij er daarom vanuit mocht gaan dat belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting in Spanje opgelegd zou (kunnen) krijgen. Uiteindelijk is gebleken dat belanghebbende niet onderworpen was in Spanje en dus geen beroep kon doen op het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Spanje. Dat gegeven vormt volgens de inspecteur een nieuw feit.
4.2. De inspecteur heeft voorafgaand aan het opleggen van de aanslag IB/PVV expliciet gevraagd naar de aanslagen inkomstenbelasting 2018 in Spanje, Zuid Afrika en België in verband met de afkoop van het pensioen. Naar de rechtbank begrijpt heeft de inspecteur het antwoord in de brief van 13 november 2020 zo opgevat dat het voor belanghebbende, al dan niet om administratieve redenen, tijdelijk onmogelijk was om een aangifte inkomstenbelasting in Spanje in te dienen dan wel om een aanslag inkomstenbelasting in Spanje opgelegd te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit echter niet uit deze brief. Bovendien is de situatie in de periode tussen 13 november 2020 en 4 februari 2021 (de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2018) feitelijk niet veranderd. De pensioenspecialist heeft per e-mail van 26 april 2021 weliswaar aan belanghebbende verzocht een verklaring van de Spaanse belastingautoriteiten te overleggen dat belanghebbende op grond van de Spaanse wetgeving niet onderworpen is aan de Spaanse belastingheffing, maar dit doet niet af aan het feit dat ten tijde van het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 geen aanslag inkomstenbelasting in Spanje was opgelegd. De inspecteur heeft, naar de rechtbank begrijpt, zelf de (onjuiste) conclusie getrokken dat in Spanje wel (nog) een aanslag zou worden opgelegd. Het had echter op de weg van de inspecteur gelegen om vóór het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 hier nadere vragen over te stellen, en niet pas daarna. Het nalaten nader onderzoek te doen naar de onderworpenheid van belanghebbende aan de Spaanse belastingheffing leidt in dit geval daarom tot een ambtelijk verzuim dat navordering verhindert. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat de vragen voorafgaand aan het opleggen van de aanslag IB/PVV weliswaar zijn gesteld in het kader van de beoordeling van de aanslag vennootschapsbelasting, echter in zijn vragenbrief geeft de inspecteur zelf al aan dat hij de casus heeft voorgelegd aan een pensioenspecialist. Daarmee was naar het oordeel van de rechtbank het onderzoek van de inspecteur al niet meer beperkt tot alleen de aanslag vennootschapsbelasting.
4.3. Omdat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 reeds bekend was met het feit dat in Spanje geen aanslag inkomstenbelasting was opgelegd, en de inspecteur heeft nagelaten de onderworpenheid van belanghebbende aan de Spaanse wetgeving vóór het opleggen van die aanslag nader te onderzoeken, beschikte hij naar het oordeel van de rechtbank niet over een nieuw feit dat navordering over dat jaar rechtvaardigt.
Is sprake van kwader trouw?
4.4. De inspecteur betoogt subsidiair dat belanghebbende te kwader trouw was, omdat belanghebbende jegens de inspecteur had verklaard dat hij belastingplichtig was in Spanje, en dat hij in Spanje een tegenstrijdige verklaring had afgelegd, namelijk dat hij in Spanje niet als fiscaal inwoner kon worden aangemerkt, omdat hij minder dan 183 dagen per jaar in Spanje verbleef.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat kwade trouw slechts dan aanwezig is indien de belastingplichtige de inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt, of opzettelijk de juiste inlichtingen aan de inspecteur heeft onthouden. Het verstrekken aan de inspecteur van onjuiste inlichtingen of het aan de inspecteur onthouden van de juiste inlichtingen door de belastingplichtige moet de oorzaak zijn van het feit dat de primitieve aanslag ten onrechte niet of tot een te hoog bedrag is vastgesteld, of dat anderszins te weinig belasting is geheven. Dat brengt met zich dat kwade trouw alleen betrekking kan hebben op gedragingen van de belastingplichtige die hebben plaatsgevonden vóór het vaststellen van, in dit geval, de primitieve aanslag.
4.6. De rechtbank acht de inspecteur ook voor wat betreft kwade trouw niet geslaagd in zijn bewijslast en overweegt daartoe als volgt. Kwade trouw kan in dit geval alleen betrekking hebben op de gedragingen van belanghebbende die hebben plaatsgevonden vóór het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018. De inspecteur heeft vóór het vaststellen van die aanslag aan belanghebbende verzocht nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de aangifte en aanslag inkomstenbelasting in Spanje over dat jaar. Deze informatie heeft belanghebbende (met de brief van 13 november 2020) ook verstrekt, waarbij hij heeft aangegeven dat er, ondanks de aanmelding en registratie bij de provincie, de gemeente en de gezondheidsautoriteiten, en ondanks de toekenning van een NIE-nummer, geen aanslag inkomstenbelasting in Spanje is opgelegd. Dat belanghebbende ná het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 in Spanje heeft verklaard dat hij niet als fiscaal inwoner van Spanje kan worden aangemerkt en dat deze verklaring in tegenspraak is met hetgeen belanghebbende jegens de inspecteur heeft verklaard, doet voor de beoordeling of sprake is van kwade trouw in dit geval niet ter zake. Hetgeen belanghebbende in Spanje heeft verklaard is immers geen gedraging die heeft plaatsgevonden vóór het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de gestelde kwade trouw niet aannemelijk is geworden en is van oordeel dat de inspecteur ook op die grond niet bevoegd was tot navordering.
4.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente te worden vernietigd. De rechtbank komt om die reden niet toe aan de vraag of Nederland het heffingsrecht heeft over de afkoopsom in verband met de pensioenuitkeringen.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep van belanghebbende is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente.
5.1. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft tevens om een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten (portokosten en reiskosten) verzocht, echter heeft hij de gestelde kosten niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 en de beschikking belastingrente;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Metadata
Inkomstenbelasting