Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze bijdrage bespreekt Aad Rozendal de overdrachtsbelastingaspecten van het consultatiewetsvoorstel ‘Modernisering personenvennootschappen’. Hij besteedt aandacht aan enkele relevante aspecten van de heffing van overdrachtsbelasting en de positie van personenvennootschappen in de huidige overdrachtsbelastingwetgeving. Vervolgens komen de gevolgen voor de overdrachtsbelasting van het Voorontwerp Titel 7.13 aan bod. Het is volgens hem wenselijk om enkele onduidelijkheden weg te nemen en de voorgestelde overdrachtsbelastingwetgeving op bepaalde punten aan te passen.

NLF-W artikel

1. Inleiding

In het voorontwerp Wet modernisering personenvennootschappen van 10 oktober 2022 (hierna: Voorontwerp Titel 7.13 BW) wordt aan zogenoemde openbare personenvennootschappen rechtspersoonlijkheid toegekend. Het toekennen van rechtspersoonlijkheid heeft tot gevolg dat het vennootschapsvermogen gaat toebehoren aan de personenvennootschap zelf. De flankerende fiscale maatregelen zijn opgenomen in het Voorontwerp fiscaal gedeelte personenvennootschappen (hierna: Voorontwerp Fiscaal Titel 7.13 BW). In deze bijdrage behandel ik de overdrachtsbelastingaspecten van het Voorontwerp Titel 7.13 BW. Ik baseer me hiervoor mede op mijn bijdrage in het rapport van de Commissie Personenvennootschappen van de Vereniging voor Belastingwetenschap. In paragraaf 2 geef ik een korte beschrijving van enkele voor deze bijdrage relevante aspecten van de heffing van overdrachtsbelasting, gevolgd door een beschrijving van de positie van personenvennootschappen in de huidige overdrachtsbelastingwetgeving in paragraaf 3. In paragraaf 4 worden de gevolgen voor de overdrachtsbelasting besproken van het Voorontwerp Titel 7.13 BW. Ik sluit af met een conclusie.

2. Heffing van overdrachtsbelasting

2.1. Belastbaar feit

De overdrachtsbelasting is een transactiebelasting die op grond van artikel 2, lid 1, Wet BRV is verschuldigd ter zake van (i) een verkrijging van (ii) onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen. Er is dus sprake van een verkrijgingsvereiste en een objectvereiste. Om misbruik te voorkomen en gelijke gevallen gelijk te behandelen, is het verkrijgingsvereiste uitgebreid met de economische eigendomsverkrijging in artikel 2, lid 2, Wet BRV en het objectvereiste met aandelen in een zogenoemde onroerendezaakrechtspersoon (OZR). Dergelijke aandelen merkt artikel 4 Wet BRV bij fictie aan als onroerende zaken.

Log hier in om verder te lezen

bwbr0002740&artikel=2,bwbr0002740&artikel=4,bwbr0002740&artikel=15,bwbr0002740&artikel=16,bwbr0002740&artikel=52,bwbr0002770&artikel=5b

Naar de bovenkant van de pagina